H. Guido van Anderlecht (12 september)

Op een morgen ziet de pastoor van het dorp Laken bij Brussel een jonge knaap voor het altaar van Onze Lieve Vrouw knielen en heel aandachtig bidden. De pastoor wordt geroerd en als de knaap weg wil gaan wenkt hij hem tot zich en vraagt hem of hij koster wil worden.

Guido of Gwijde, want dit is de naam van de knaap, wordt geboren in een dorp dichtbij Brussel. Zijn arme ouders voeden hem op in de vreze des Heren. Vaak hoort hij uit hun mond de woorden van Tobias: “Wij zijn rijk genoeg, als wij de Heer vrezen en de zonde mijden.” Hij volgt hun voorbeeld en werkt in loondienst op de akkers. Eens als hij zijn ouders het brood brengt wat hij van zijn baas als middagmaal gekregen heeft, komt zijn baas en ziet een engel het ploegwerk afmaken. Als Guido terugkomt en zijn baas ziet stopt hij vlug een dikke klomp aarde in zijn mantel alsof het brood is. Zijn baas vraagt waar zijn brood is en als hij zijn mantel opent is deze klomp een brood geworden. Hoort hij armen klagen, dan maant hij hen tot geduld, opdat zij de schat, die zij in handen hebben niet zouden verliezen. Want Jezus heeft de armen van geest - diegenen die tevreden zijn met het weinige wat ze hebben en niet naar rijkdom streven - de zaligheid beloofd, en hij helpt hen met alles wat hij heeft.

Als hij veertien jaar oud is verliest hij zijn ouders en rond deze tijd vind de pastoor van Laken hem in zijn kerk. Guido verheugt zich zeer als hij hoort dat hij koster mag worden en gehoorzaam en arm mag leven. Hij zet bij de boer waar hij gewerkt heeft zijn staf in de grond en deze wordt groen en er groeit een eikenboom uit. In Laken houdt hij de kerk schoon en versierd hem, hij poetst zo dat alles blinkt. Ook ziet men hem vaak op de knieën voor het Allerheiligste en hij weent over begane zonden. Zijn grootste deugd is wel zijn liefde voor de armen. Alles wat hij verdient, verdeelt hij onder hen. Guido bezoekt en verzorgt ook de zieken.

Deze liefde voor de armen brengt hem tot een ondoordachte daad. Een koopman uit Brussel stelt hem voor om hem te helpen bij zijn handel, om dan met de opbrengst de armen te kunnen helpen. Guido gaat erop in. De koopman zend een schip en Guido gaat ermee over de Zenne naar Brussel. Maar onderweg blijft het schip op een zandbank steken. Guido wil het schip proberen met een stok van de zandbank af te duwen. Hij duwt, maar zijn hand blijft aan de stok vastzitten (gewond?), zodat hij deze hand lange tijd niet kan gebruiken. Zo scheidt hij zich van de koopman. Het berouwt hem dat

hij zijn vertrouwen meer op wereldse zaken heeft gesteld dan op God. En omdat hij met zijn gewonde hand, die niet wil genezen, geen koster kan zijn, gaat hij als boete op bedevaart naar Rome naar de graven van de Apostelen en dan naar Jeruzalem. Als hij van Jeruzalem terug naar Rome komt zijn zijn haren en baard zo gegroeid dat bekenden hem pas herkennen als hij in hun taal tot hen spreekt. Deken Wonedulphus van Anderlecht is met anderen op bedevaart en haalt hem over nogmaals naar Jeruzalem te gaan om het gezelschap te gidsen. Guido doet het. Op de terugweg wordt Wonedulphus ziek en sterft een heilige dood. Hij vraagt Guido zijn ring in Anderlecht af te geven. Als Guido terug in Anderlecht komt, is ook hij ziek en sterft op 12 september 1012 aan dysenterie. Bij zijn sterfbed daalt een duif neer in een helder licht en iedereen die in de sterfkamer komt hoort: “Dat onze beminde kome om de kroon van de eeuwige vreugde te ontvangen, omdat hij het geloof behouden heeft.”

Na Guido’s dood verloopt er geruime tijd. Pas als een paard tegen zijn graf stampt, daarop dol wordt en sterft laat Heer Onulphus van Anderlecht door twee boeren een haag om het graf plaatsen. De twee boeren spotten met dit omheinde graf en sterven evenzo; één in de nacht daarop, de ander wordt dol, belijd zijn bespotting en sterft de dag erop. De bevolking die nu met eerbied het graf behandeld wordt gezegend. Blinden, lammen en zieken worden genezen, er komt een bedevaart op gang. De relieken van Guido worden in 1112 verheven door bisschop Odo van Kamerijk en onder een altaar van de St. Pieterskerk in Anderlecht geplaatst. Ook de boom die uit de staf van Guido gegroeid is, wordt ijverig bezocht en gebruikt. In 1613 of 1633 wordt hij omgedaan, maar uit één van haar eikels is een nieuwe boom gaan groeien.

Nu is er nog steeds ieder jaar op zaterdag voor de zondag na 12 september, zijn feestdag, een ruiterprocessie in Anderlecht ter ere van deze bijzondere heilige van onze landen.

Broeder René-Maria (FSSPX Antwerpen)