H. Gummarus (11 oktober)

De H. Gummarus (+ rond 714, feestdag 11 oktober)

Het leven van Gummarus of Gommaar wordt in de elfde eeuw door broeder Theobald beschreven. Deze biografie, opgetekend in de ‘Acta Sanctorum’ van de Bollandisten, volgen wij hier.  

Gummarus wordt geboren in Emblehem (Emblem) uit vrome en voorname Frankische ouders. De deugdzame jongeman wordt door [HK1] zijn ouders naar Pepijn[HK2]  aan het hof van de Frankische koning gezonden. Hij trouwt er op aandringen van de koning met Grimmara. Haar naam toont al haar grimmige karakter. Niet lang daarna[HK3]  moet Gummarus met zijn vorst ten oorlog trekken en hij laat zijn huis en grond negen[HK4]  jaar onder de hoede van zijn hardvochtige vrouw. Grimmara laat alle onderhorigen hun vee ontnemen en verspilt veel. Tenslotte laat ze hun hoofdhaar afscheren en er rest de onderhorigen niets dan armoede en ellende. Wanneer Gummarus terugkomt vindt hij hen en het land in erbarmelijke staat. Hij berispt Grimmera[HK5]  streng en probeert haar tot inkeer te brengen, maar het baat niets. Vanaf dan leeft hij meer en meer voor God alleen. Hij geeft de onderhorigen weer vee en herstelt [HK6] zoveel mogelijk de schade.

Tot nu toe heeft Gummarus voor de aardse koning gestreden, maar nu wil hij Gods glorie vermeerderen. Hij wil naar de graven van Petrus en Paulus in Rome. Hij is nog niet ver van huis op de eerste overnachtingsplaats langs de Nete.  Daar[HK7]  hakt hij met zijn knechten een eik om, om deze voor hun kampement te gebruiken. De woedende eigenaar komt hen verwijten dat ze zijn veld hebben vernield [HK8] en de boom, die hij zo verzorgd [HK9] heeft, hebben omgehakt. Gummarus zegt: “Vergeef mijn zonde, en als ik u onrecht heb toegevoegd zal ik u naar gerechtigheid vergelden. Kalmeer en laat ons, bid ik u, deze nacht nog met rust.” De boer gaat heen en Gummarus bidt ’s nachts: “O Heer, Gij zijt onze toevlucht, goede Helper in de nood. Keer Uw Aangezicht [HK10] niet af van mijn hulpgeroep en wees niet doof voor onze beden. Indien ik het niet verdien, hoor dan naar[HK11]  de beden van hen die bij mij zijn. Als onze zonden te groot zijn, doe het dan omwille van Uzelf, o Heer, wiens trouw oneindig is. Openbaar voor de mensen Uw[HK12]  glorie, opdat de ongelovigen Uw Naam verkondigd[HK13]  worde en zij weten dat ons geloof niet ijdel is. Gij, o Heer, die alles uit niets geschapen hebt, die op de derde dag de planten en de bomen gemaakt hebt, herstel deze boom ongeschonden zoals weleer en neem de smaad, die wij onwetend op ons geladen hebben, van ons weg.” Hij bidt en dan zetten zij de boom weer op zijn stronk en Gummarus bindt zijn riem om de stam. De boom gaat op wonderbare wijze weer aaneen. Wanneer ’s morgens de boer komt toont Gummarus hem de boom. De boer, zo onder de indruk van het gebeurde, erkent Gods macht erin en schenkt de boom en de grond aan Gummarus.

Ook in deze nacht op de tocht naar Rome verschijnt er een engel, door God gezonden, aan Gummarus en zegt hem niet naar Rome te gaan.  Hij moet op het [HK14] eilandje, begroeid met bomen, niet ver van hier zich gaan vestigen en een kapel maken. “Daar zult gij leven en later begraven worden.” Daarop gaat Gummarus naar dit eiland, dat Nieuwdonck heet, velt de bomen en bouwt er een kapel ter ere van St. Petrus. Hier gaat hij een kloosterlijk leven leiden.

Veel rust krijgt hij echter niet. Eens in de tijd van de oogst komt Gummarus op zijn akkers in Emblem. De werklieden komen wenend bij hem, omdat Grimmara hen niet laat gaan om drinken te halen. Iedereen [HK15] lijdt verschrikkelijke dorst. Gummarus verwijt haar dat zij zo [HK16] hardvochtig is en niet haar hart naar de vroomheid nijgt en stuurt haar naar huis. Hij zet zijn staf in de grond en er ontstaat daar een bron. (Tegenwoordig[HK17]  is op die plek de St. Gommaruskapel in Emblem met achterin de bron)

Zijn vrouw wordt[HK18]  door een brandende dorst bevangen, niets kan deze lessen. Zij wordt zo voor haar wreedheid vergolden[HK19] . Zij besterft het bijna, brandt van binnen en begrijpt dat het een gerechte straf van God is. Zij stuurt een dienaar die Gummarus haalt. Deze maakt een kruisteken, gee[HK20] ft haar te drinken uit de bron en de ziekte verdwijnt. (Vandaar dat het water uit de bron in Emblem ook bij ziekte wordt gebruikt.)

Zij blijft echter hardvochtig voor anderen. Een andere keer wordt er geoogst op de akkers. Ook een dienares die juist bevallen is moet van Grimmara meehelpen. De twee dagen oude [HK21] baby ligt in doeken gewikkeld naast de werkende moeder. Een slang kruipt in de mond van de kleine en geraakt[HK22]  tot in de maag. Gummarus komt eraan, neemt de haak van zijn mantel, priemt deze door de staart die nog juist uit de mond steekt en trekt de adder eruit. Het kind blijkt ongedeerd en hij geeft de moeder vrije tijd om voor de baby te zorgen.

In die tijd leeft ook de door God begenadigde H. bisschop Rumoldus van Mechelen die over Gummarus hoort vertellen. Beiden ontmoeten elkaar en spreken elkaar over de Evangeliën[HK23] , de Apostelen en Profeten [HK24] en preken voor de omstanders. Ze spreken af om elkaar vaker te ontmoeten in Stadeyke (Dit is op de kruising van de Mechelsebaan en de Stormsschranslaan in DuffeL, nu staat daar een kapelletje vlakbij de Netedijk) om er met hun leerlingen met kruizen en gewaden te komen, Missen op te dragen en te preken. Ter bezegeling van deze afspraak steken beiden hun staf in een holle eik. Beide staven [HK25] krijgen terstond bladeren en bloemen, wat door de omstanders betuigd[HK26] [HK27]  wordt. Door dit wonder wil God tonen hoe aangenaam deze bijeenkomsten Hem zijn. [HK28] 

Gummarus wordt oud en sterft. Hij wordt te Emblem begraven. Dit is echter niet de plaats door God vooraf beschikt. Wrachilt, een kloosterzuster die bij de St. Pieterskapel woont, krijgt een verschijning van een engel, die haar opdraagt de mensen te zeggen dat Gummarus in de St. Pieterskapel begraven moet worden. Zij is echter bang dat de mensen met haar spotten en zwijgt. De derde keer verschijnt Gummarus zelf aan Wrachilt en legt daarbij als bewijs zijn hand op haar wang. De afdruk van zijn hand blijft als een witte plek op haar wang zodat de mensen het ook zien. Ze openen het graf en leggen zijn kist in een bootje dat zonder menselijke tussenkomst naar de St. Pieterskapel drijft. Daar wordt Gummarus begraven. Zijn graf wordt door vele wonderen verheerlijkt. Veertig jaar na zijn dood laat de bisschop van Kamerijk zijn relikwieën verheffen, dat betekent[HK29] :  zijn heiligverklaring.

Rond de Pieterskapel ontstaat later de stad Lier. In 1337 begint men er de bouw van de grote Gummaruskerk. Daar liggen de relikwieën van Gummarus nu nog in een groot zilveren schrijn dat 800 kg weegt.  Ieder jaar op de zondag na zijn feestdag wordt deze schrijn in een plechtige processie op de schouders van 16 mannen door de stad gedragen[HK30] . Gedurende het octaaf kan ieder er de riem van Gummarus opgelegd krijgen tegen allerhande breuken (zowel van botten als van huwelijken). Hij is de patroon van de stad Lier, Steenbergen, Wagenberg en Enkhuizen.   

Broeder René Maria

Bronnen: - de ‘Vita Gummarus conf. Liae in Brabantia’ door Theobaldo geschreven rond 1100 in Lier uit de ‘Acta Sanctorum’ te vinden op internet: https://www.heiligenlexikon.de/ActaSanctorum/11.Oktober.html

‘Petits Bollandistes, Vies des Saints’ door Mgr. P. Guérin, Bloud et Barrel, Parijs 1878 op 11 okt.

‘Heiligen uit de Nederlanden’ door Aubert-Tillo van Biervliet o.s.b., uitgeverij Tabor, Brugge 1985.

Op de website van Kerknet bij parochie Sint Gummarus onder volgende link:  https://www.kerknet.be/broederschap-van-sint-gummarus/artikel/de-heilig…