I. De Kerk in crisis

Pastoraal Concilie Noordwijkerhout 1968

I. De Kerk in crisis

1. Is de Kerk in crisis?

Men zou blind moeten zijn om niet te zien, dat de katholieke Kerk in een ernstige crisis verkeert. In de zestiger jaren, vooral tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, hoopte men nog op een nieuwe bloeiperiode voor de Kerk, maar het tegendeel is helaas werkelijkheid geworden. Duizenden priesters hebben sindsdien hun ambt neergelegd en duizenden religieuzen, mannen en vrouwen, zijn teruggekeerd in het wereldse leven. Nieuwe roepingen zijn er, tenminste in Europa en Noord-Amerika, maar heel weinig, zodat al talloze priesterseminaries en kloosters moesten worden gesloten.

Veel pastorieën staan leeg, en kloosterorden moesten hun scholen, ziekenhuizen en bejaardenhuizen opgeven. “De rook van Satan is door een of andere kier in de Tempel van God binnengedrongen,” klaagde daarom paus Paulus VI op 29 juni 1972.[1]

De crisis is inmiddels zo ver gevorderd, dat paus Benedictus XVI in zijn brief van 10 maart 2009 aan alle bisschoppen ter wereld schrijft, dat hij het geloof in de God van de Bijbel in “grote delen van de wereld” ziet “doven als een vlam die geen voeding meer vindt”.

De Franse filosoof en schrijver Jean Guitton, een vriend van Paulus VI en lid van de Académie Française, gaf het uitblijven van de verhoopte vruchten van Vaticaan II volmondig toe: “Ik herinner mij, dat ik met mijn artikelen en mijn inmengingen wilde uitleggen, dat na het concilie geestelijke roepingen in aantal en bezieling zouden toenemen, zo ook de bekeringen, en dat het geloof van de katholieken weer doorleefd zou worden en zich zou verdiepen. Het tegendeel is geschied, en wel dermate, dat ik tijdens een gesprek hierover met Paul VI zag, hoe hij in de war raakte.”[2]

Afvalligheid van het priesterschap – De Duitse Professor Georg May schrijft: “Volgens een artikel van Fabrizio de Santis in de “Corriere della Sera” van 25 september 1971 hebben zich in Italië in de laatste acht jaar ongeveer 7.000 à 8.000 priesters afgekeerd van het priesterschap. In de gehele Kerk hebben zich tussen 1962 en 1972 naar men zegt 21.320 priesters laten laïceren. In dit aantal zijn degenen, die geen prijs stellen op een officiële laïcering, niet begrepen.”[3] In de hele Kerk zouden tussen 1967 en 1974 30.000 à 40.00 priesters hun heilig beroep hebben opgegeven. Deze catastrofale ontwikkelingen kunnen hoogstens worden vergeleken met de z.g. reformatie in de 16e eeuw.

Kloosterroepingen – Voor de toestand bij de kloosterzusters wordt verwezen naar het volgende voorval, dat kardinaal Ratzinger vertelt en dat hij kenschetst als een “exemplarisch geval”. Quebec, de Frans spekende provincie van Canada, was tot het begin van de zestiger jaren de regio met de meeste kloosterzusters. “Tussen 1961 en 1981 is het aantal kloosterzusters ten gevolge van uittreden, overlijden en gebrek aan opvolgers van 46.933 gedaald naar 26.294. Een vermindering dus van ongeveer 44% en het einde is nog niet in zicht. Nieuwe roepingen zijn in dezelfde periode met ongeveer 98,5% teruggelopen. Daar komt nog bij, dat het merendeel van de overblijvende 1,5% niet uit zeer jonge lieden bestaat, maar uit ‘late roepingen’, zodat op grond van een eenvoudige kansberekening alle sociologen het eens zijn over een duistere, maar objectieve prognose. Binnenkort … zullen de vrouwelijke kloosterorden, zoals wij die kennen, in Canada, slechts een herinnering zijn”.[4]

De vooruitzichten zijn geenszins verbeterd. Het jaar 2004 liet b.v. een diepterecord zien bij de priesterkandidaten in Duitsland. De Duitse priesterseminaries en kloosterorden noteerden toen slechts 210 nieuwkomers. In de jaren 1995 tot 2008 lag dat aantal steeds rond de 240. In 1986 waren het er nog 727.[5] Daarbij verlaten velen het seminarie weer, en veel priesters geven hun priesterschap vaak na korte tijd weer op.

Zondags misbezoek – Nog maar een kleine minderheid van de katholieken leeft het gebod na van de bijwoning van de H. Mis. In Duitsland was het in 2008 13,4%. (in 1990 nog 21,9%). Omdat in de meeste parochies bijna alleen oudere mensen te vinden zijn, kan men wel uitrekenen, dat de katholieke Kerk over twintig jaar in Duitsland er niet meer zal zijn. Nog onrustbarender zijn de verhoudingen in Frankrijk. Volgens een studie over de ontwikkeling van de Kerk in Frankrijk in de laatste decennia, die het  dagblad “La Croix” opdroeg aan het instituut voor opinieonderzoek “IFOP”, gingen in 2006 precies 4,5% van de katholieken regelmatig naar de Mis. Daarbij was 65% van de praktiserende katholieken ouder dan 50 jaar. Jaarlijks verlaten duizenden de Kerk. Bijzonder verontrustend is het, dat het vooral jongere mensen zijn, die de Kerk de rug toekeren. Van de 93.000 katholieken, die in Duitsland in 1989 de Kerk verlieten, was 70% jonger dan 35 jaar. Van 1990 (het jaar van de eenwording) tot 2004 lag het getal van de kerkverlaters ieder jaar rond de 100.000 (met als dieptepunt 1992 met 192.766). Van 2005 tot 2007 daalde dit getal kortstondig, wat waarschijnlijk met de keuze van de Duitse paus samenhing, maar in 2008 waren het er weer 121.155. Daarbij waren meestal niet haat of boosheid het motief van de uittreding, maar simpelweg onverschilligheid. De Kerk heeft de mensen niets meer te zeggen, ze heeft geen betekenis meer in het leven van de mensen en daarom vertrekt men, bijvoorbeeld om de kerkbelasting uit te sparen. Volgens een groots opgezette studie van de Bertelsmann-Stichting “Godsdienstmonitor 2008” heeft ieder zesde kerklid dermate zwak uitgesproken religieuze overtuigingen, dat ze door de schrijvers van deze studie als atheïstisch werden aangemerkt. De katholieke godsdienst is regelrecht op weg om de godsdienst van een kleine minderheid te worden. Duitsland loopt, volgens een uitspraak van Karl Rahner, het gevaar een “heidens land met een christelijk verleden en christelijke restanten” te worden. Hetzelfde geldt voor de meeste, eens christelijke, landen.

(Opmerking van de Redactie: voor de statistieken in Nederland en België willen wij verwijzen naar het Informatieblad nr. 247 van maart/april 2010)

2. Is deze crisis een geloofscrisis?

Het christelijke geloof  is zonder twijfel aan het afnemen. De principiële christelijke waarheden zoals het geloof in God, de Godheid van Jezus Christus, de hemel, het vagevuur en de hel worden steeds minder geloofd. Daarbij is het bijzonder alarmerend, dat deze geloofsartikelen zelfs door degenen ontkend worden die katholiek willen zijn en regelmatig de eredienst bezoeken. De verdedigers van het concilie beredeneren de teruggang van de getallen met de veronderstelling, dat het zonder de conciliaire hervormingen nog erger zou zijn geweest. Over een “wat, als?” kan men natuurlijk alleen maar bespiegelingen houden. Feit is echter, dat de huidige katholieken in de meerderheid niet meer het katholieke geloof bezitten.

Een paar cijfers mogen dit bevestigen. Na een enquête van het weekblad “der Spiegel”[6] in 1992 geloofden in West Duitsland maar 56% aan het bestaan van God, 30% aan Zijn almacht, 30% aan de erfzonde, 29% dat Jezus de Zoon van God is, en 24% aan het bestaan van de hel. Wanneer men recent een nieuwe belangstelling voor geloof en godsdienst meent te moeten waarnemen, dan gaat het daarbij meestal niet om  een kerkelijk gefundeerd geloof. Onder Duitse jongeren (18 tot 29 jaar) is weliswaar het geloof in de verrijzenis en een leven na de dood volgens de studie van de Bertelsmann-Stichting (2008) wijd verbreid – 41% van de jongeren gelooft in een voortzetting van het menselijk bestaan na de dood – maar de bereidwilligheid tot godsdienstige rituelen, zoals bijvoorbeeld tot bidden, komt relatief zwak tot uiting, en een kwart van de ondervraagden in deze leeftijdsgroep denkt, dat men zich uit verschillende godsdiensten zijn eigen geloof zou moeten samenstellen.

Ook onder de katholieken is de toestand catastrofaal. In het fundamentele dogma van de werkelijke opstanding van Jezus Christus geloofden in 1992 slechts 43% van hen. Zelfs onder de zondagse kerkgangers geloofden slechts 55% aan de maagdelijke geboorte van Jezus en slechts 44% van hen hield de paus voor onfeilbaar. Het gemiddelde was bij alle katholieken natuurlijk nog lager. Hier geloofde 32% van hen in de pauselijke onfeilbaarheid. In Frankrijk dacht volgens de hiervoor genoemde studie, 63% van de weinige praktiserende katholieken, dat alle godsdiensten hetzelfde zijn.

Hierin openbaart zich de enorme omvang van de crisis: het zijn er niet alleen steeds minder, die zich tot de Kerk rekenen, maar ook de meerderheid van degenen, die officieel nog lid zijn van de Kerk, bezit niet het katholieke geloof! Wie, al is het maar één geloofswaarheid ontkent, verliest het geloof, want het geloof is een geheel en moet in zijn geheel worden aanvaard. Het lijkt daarom geloofwaardig, dat iemand van Opus Dei in 2009 voor Duitsland rekening hield met slechts 30.000 werkelijk praktiserende katholieken, d.w.z. zij die alle geloofswaarheden zonder uitzondering aanvaarden en iedere zondag de Mis bijwonen, voor zover het hun mogelijk is.

In zijn gesprekken met J. Guitton sprak Paulus VI erover, dat “in de katholieke wereld een gedachte van niet-katholieke aard de bovenhand schijnt te hebben gekregen en dat deze mogelijkerwijze morgen binnen het katholicisme het overwicht zal krijgen. Zij zal echter nooit het denken van de Kerk weergeven. Het is noodzakelijk dat een kleine kudde overblijft, ook al is die nog zo klein.”[7]

3. Is deze crisis ook een crisis van de zeden?

Met de geloofscrisis gaat de crisis van de zeden hand in hand. Als de  apostel Paulus de christenen toeroept dat zij te midden van een krom en verdraaid geslacht moeten schitteren als sterren in het heelal, (vgl. Fil. 2, 15) dan geldt voor de tegenwoordige christenen steeds meer, dat zij zich in hun levenswijze in niets meer onderscheiden van de kinderen van deze wereld, de ongelovigen. Hun zwakke en uitgeholde geloof heeft de kracht niet meer om hun leven te beïnvloeden, laat staan te vormen.

De door de erfzonde verzwakte mens heeft altijd de neiging om zijn instincten de vrije loop te laten en zo de controle over zichzelf te verliezen. Het christelijke geloof daarentegen zegt de mens, wat God van hem verwacht en hoe hij zijn leven moet leiden in overeenstemming met de wil van God. Door het geloof weet de mens op welke beloften hij hopen mag, wanneer hij de geboden van God naleeft en tevens is hij op de hoogte van de straffen, die God hem zal opleggen, wanneer hij zich van Hem afkeert. Het geloof en de Sacramenten geven de mens ook de kracht om zijn kwade neigingen te overwinnen en zich geheel aan het goede en aan de liefde tot God over te geven. Als dit allemaal wegvalt en de mens niet meer aan zijn roeping tot morele volmaaktheid en tot het eeuwige leven in God gelooft, dan zal hij zich steeds meer overgeven aan het tomeloze genot van het aardse leven.

Dat is precies wat wij tegenwoordig beleven. Trouw, reinheid, rechtvaardigheid, offerbereidheid, enz. zijn ook onder christenen geen onomstreden waarden meer. Ieder derde huwelijk wordt tegenwoordig na vijf tot tien jaar gescheiden, en het is algemeen bekend, dat het kerkelijk gedogen van echtscheiding en “hertrouwen” ook door steeds meer katholieken geëist wordt. Het maandblad voor maatschappij en godsdienst, Herder Korrespondenz van maart 1984 berichtte, dat in het katholieke Tirol de kerkelijke leer over anticonceptie door 88% van de bevolking wordt afgewezen, waarbij onder de 18- tot 30-jarigen het aandeel van de degenen die het met de kerkelijke leer eens zijn het nulpunt nadert (1,8%). Dat heeft zich vast en zeker sindsdien niet verbeterd. In Frankrijk zagen 75% van de praktiserende katholieken het liefst dat de Kerk haar leer over de anticonceptie verandert, 68% is het met de houding van de Kerk inzake abortus en 69% met de afwijzing van echtscheiding en hertrouwen niet eens. Tenslotte zou bijna de helft (49%) homoseksualiteit officieel toegelaten willen zien, waarbij van de overige 51% slechts 48% het eens is met de katholieke leer, omdat 3% aangaf geen mening te hebben.

4. Is het ook een crisis van de geestelijkheid?

Het gebrek aan roepingen tot de priester- en religieuze stand, zowel als het uittreden van velen uit deze standen tonen duidelijk aan, dat ook deze door een diepe crisis zijn gegrepen. De geestelijkheid zelf heeft onder veel van haar leden het geloof verloren en is daardoor niet meer in staat dit geloof door te geven of zelfs mensen er enthousiast voor te maken.

Verlies van het geloof – Wanneer het, zoals we zo juist hebben vastgesteld, met het geloof, zelfs van die katholieken, die nog regelmatig de zondagsmis bezoeken, zo slecht is gesteld, dan kan dat zijn oorzaak alleen in de ontbrekende verkondiging hebben. Als alle priesters regelmatig het katholieke geloof zouden verkondigen, dan zou de toestand volkomen anders zijn. De mensen hebben het geloof niet vanzelf verloren, maar het is hun ontnomen vanaf leerstoel of preekstoel. Als men in de preek jarenlang de geloofswaarheden in twijfel trekt, relativeert of zelfs openlijk ontkend, dan is het geen wonder, dat eenvoudige gelovigen hun geloof verliezen. De jongeren hebben er zelfs niet eens kennis van genomen. Zo weet bijvoorbeeld tegenwoordig het kind dat de Eerste Communie ontvangt nauwelijks dat het om de waarachtige, werkelijke en wezenlijke aanwezigheid van onze Heer Jezus Christus in de Eucharistie gaat, omdat zijn pastoor niet meer in dit geheim gelooft. In het godsdienstboek “Wie wir Menschen leben” kan men lezen: “Wanneer christenen hun maaltijd met Jezus houden, gaan zij naar het altaar. De priester geeft hun een stukje brood. Zij eten het brood.”[8]  Dit godsdienstboek kreeg het kerkelijke Imprimatur en werd door de Duitse bisschoppen goedgekeurd! Over de verrijzenis van Jezus Christus schrijft Ernst Kirchgässner: “Niemand heeft de verrijzenis van Jezus gezien. Als voor het graf van Jezus een filmcamera zou zijn opgesteld, had deze niets geregistreerd. Het verhaal van het lege graf, van de mannen en vrouwen, die zich naar het graf haastten, van de verschijningen, bewijst niets … De leerlingen van Jezus waren door de dood van Jezus geheel ontdaan. Hoe zouden zij dat ook psychisch hebben kunnen verwerken: hun heer en meester mislukt, als een misdadiger aan het kruis om het leven gekomen? Waren zij het slachtoffer van een bedrieger? ‘Maar wij hadden gehoopt’, dat was hun jammerklacht. Ondanks de onnoemelijke teleurstelling, die zij met Jezus hadden beleefd, hechtten zij in het geheim nog steeds aan hem. Niemand weet het, maar misschien was het zo: De weinige getrouwen kwamen weer bij elkaar, ze gingen steeds weer naar zijn graf. Toen begon het geloof in hen te groeien. Ze kregen de zekerheid, dat Jezus leeft.”[9]

Het is daarom niet  verwonderlijk, dat het zogenaamde “Kirchen-Volks-Begehren” van 1995, een petitie waarin vernieuwing van de Kerk werd voorgesteld, waarin o.a. de zedenleer van de Kerk werd afgewezen en vrouwenpriesterschap werd geëist, ook door veel priesters werd getekend en dat zelfs bisschoppen met die eisen akkoord gingen, hoewel ze beweerden het met de gang van zaken niet eens te zijn. Men zou niet hebben moeten verzwijgen, dat het Kirchenvolk dit Begehren helemaal niet zou hebben, wanneer het niet jarenlang tegen vanzelfsprekende katholieke grondbeginselen door zijn priesters en leraren zou zijn opgehitst.

Morele fouten – Natuurlijk heeft een geestelijkheid met zo’n zwak geloof geen kracht meer zich aan het celibaat te houden, want dat kan alleen wie een levendig geloof en een grote liefde tot Christus heeft. Het is geen geheim dat tegenwoordig veel priesters min of meer openlijk met een vrouw een zondige relatie hebben, en steeds weer maken we mee, dat een priester, die bekent zich al jarenlang niet aan het celibaat te hebben gehouden, zijn ambt neerlegt. In de laatste jaren doen berichten over priesters die kinderen en jongeren misbruiken, de Kerk ontstellen.

Blijkbaar schrikt het celibaat ook veel jongemannen van het priesterschap af; maar in plaats van daarom tegen het celibaat te polemiseren, kan men zich beter afvragen, waarom er vroeger talrijke mannen waren, die dit offer met liefde op zich namen, terwijl dat tegenwoordig niet meer het geval is.

5. Waarin verschilt de huidige van eerdere crises in de Kerk?

De huidige kerkelijke crisis onderscheidt zich van eerdere crises vooral, omdat het de hoogste autoriteiten van de Kerk zijn, die deze crisis mede hebben veroorzaakt, haar ondersteunen en doeltreffende tegenmaatregelen verhinderen.

Crises zijn er in de Kerk altijd geweest. Priesters, bisschoppen en zelfs pausen leefden niet altijd als toonbeelden van goede zeden en volgens de normen van het Evangelie. Onzedelijkheid en bandeloosheid van de geestelijkheid leidden dan ook vaak tot kerkelijk verval. Bij tijd en wijlen zijn ook priesters en bisschoppen van de regels van het geloof afgeweken. Er was echter nog nooit een periode, waarin dwalingen en openlijke ontkenning van geloofswaarheden, gedoogd en gestimuleerd door de Roomse autoriteiten en het wereldepiscopaat, werden verspreid. Dat is het unieke van de huidige kerkelijke crisis, dat ze door de hoogste autoriteiten van de  Kerk – de pausen niet uitgezonderd – werd aangewakkerd. Niemand minder dan paus Paulus VI sprak daarom in 1968 de beroemde woorden, dat de Kerk zich in een proces bevindt van “zelfvernietiging”: “De Kerk bevindt zich in een uur van onrust, van zelfkritiek, men zou zelfs kunnen zeggen van zelfvernietiging. Dit is als een innerlijke schok … die niemand na het concilie verwacht zou hebben.”[10]

 

[1] Der Fels 1972, Nr. 10, blz. 313

[2] Interview in Il Tempo van 1 juni 1980

[3] May, Georg: Die Krise der nachconziliaren Kirche und wir. Wenen 1979, blz. 50 e.v.

[4] Ratzinger, Joseph Kardinaal: Zur Lage des Glaubens. München, Zürich, Wenen 1985, blz. 102

[5] De  opgaven van de verhoudingen binnen de Duitse Kerk zijn – als niet anders vermeld – ontleend aan de internetsite van de Duitse Bisschoppenconferentie www.dbk.de

[6] Der Spiegel 25/1992, pag. 36 e.v.

[7] Jean Guitton: Paul VI secret, blz. 168, citaat uit: Die neue Theologie, Sion 1995, blz. 162

[8] Wie wir Menschen leben, Een godsdienstboek, Herder: ³1972, blz. 78. Het Imprimatur werd op 17 jan. 1972 door de generaal vicaris van het bisdom Freiburg, Dr. Schlund, gegeven.

[9] Kirchgässner, Ernst: Jesus – Diener der Menschen, Dl. 51 uit de „Reihe für Dich“, Süddeutsche Verlagsgesellschaft Ulm, blz. 27 e.v.

[10] Rede op 7 dec. 1968; DC 1969, blz. 12 (DC = la Documentation Catholique)