IV. Het Tweede Vaticaans Concilie

IV. Het Tweede Vaticaans Concilië

26. Wanneer vond het Tweede Vaticaans Concilie plaats?

Het Tweede Vaticaans Concilie werd op 11 oktober 1962 door Paus Johannes XXIII geopend en na diens dood door Paus Paulus VI voortgezet. De afsluiting vond plaats op 8 december 1965.

Het Tweede Vaticaans Concilie was in die periode niet zonder onderbrekingen in vergadering, maar slechts gedurende de vier zittingsperioden, die soms minder dan drie maanden duurden. Tussen deze perioden keerden de bisschoppen terug naar hun diocesen.

Het was het 21ste algemene concilie en wat betreft het aantal deelnemers het grootst, omdat hier meer dan 2000 bisschoppen bijeen waren.

27. Waarin verschilt het Tweede Vaticaans Concilie van eerdere concilies?

Het Tweede Vaticaans Concilie wilde uitdrukkelijk alleen maar een pastoraal concilie zijn, dus een concilie, dat geen besluiten neemt over geloofskwesties, maar pastorale richtlijnen geeft voor het leven van de Kerk. Om die reden zag het af van de uitspraak van dogma’s en daarmee van de bij een concilie passende onfeilbaarheid. De documenten van dit concilie zijn dus niet onfeilbaar.

Alle eerdere concilies waren daarentegen dogmatische concilies en hebben onfeilbare beslissingen over geloofskwesties genomen. Natuurlijk waren ze daarbij ook pastoraal. Ze waren pastoraal, in zoverre ze het katholieke geloof verdedigden, dwalingen brandmerkten en tegen ingewortelde wantoestanden streden. Het Tweede Vaticaans Concilie wilde echter op een nieuwe manier uitsluitend pastoraal zijn, door te weigeren dwalingen te veroordelen en de geloofsleer op een ondubbelzinnige manier uit te leggen. Opdat de Sovjetautoriteiten een paar orthodoxe waardigheidsbekleders toestemming zouden geven, als waarnemers naar het concilie te reizen, had het Vaticaan zelfs beloofd het communisme niet te veroordelen, het meest mensonwaardige regime dat ooit op aarde heeft geheerst. Dat was de inhoud van een verdrag, dat in augustus 1962 in Parijs tussen de Russische Metropoliet Nikodim en de Nederlandse Mgr. Willebrands en kort daarop in Metz tussen dezelfde  metropoliet en Franse Kardinaal Tisserant, die wel Russisch sprak, was gesloten.[1] Verscheidene Franse tijdschriften hebben daarvan melding gemaakt. Zo gebeurde het, dat “steeds als een bisschop de kwestie van het communisme wilde aansnijden, kardinaal Tisserant vanaf de tafel van de raad van het presidium ingreep, om op het zwijggebod te wijzen, dat door de paus was uitgevaardigd”. Aartsbisschop Lefebvre gaf op dit voorval het volgende commentaar: “Het concilie, dat zich als taak stelt, de ‘tekenen des tijds’ te beschrijven, werd er door Moskou toe veroordeeld, over het meest zichtbare en afschuwelijke van deze tijd het stilzwijgen te bewaren.”[2]

Twee documenten van het concilie zijn weliswaar getiteld als “dogmatische constitutie”, namelijk Lumen gentium (over de Kerk) en Dei Verbum (over de openbaring), maar dat betekent alleen maar, dat ze onderwerpen behandelen, die de geloofsleer betreffen.

Met betrekking tot de vraag of de constitutie over de Kerk verplichtingen oplegt, verwees de secretaris-generaal van het concilie op 16 november 1964 uitdrukkelijk naar een verklaring van 6 maart van hetzelfde jaar waarin wordt vermeld: “In het licht van het conciliaire proces en het pastorale doel van het huidige concilie definieert het heilige concilie alleen op het gebied van het geloof of de goede zeden als bindend voor de Kerk, wat het zelf openlijk als zodanig zou verklaren.”[3] Het concilie heeft echter op die manier niets bepaald.

Overigens zijn ook niet alle teksten van eerdere concilies onfeilbaar. Alleen plechtige uitspraken en veroordelingen maken aanspraak op onfeilbaarheid, niet de volledige tekst van alle documenten. Zo bepaalde bijvoorbeeld het Concilie van Florence in het Decreet voor de Armeniërs, dat de materie van de priesterwijding bestaat uit de overgave van kelk en pateen.[4] Toch waren veel theologen ook daarna nog van mening, dat het in werkelijkheid de handoplegging van de bisschop moest zijn, en deze mening werd zelfs door Pius XII vastgelegd.[5] Het ging er bij het Decreet voor de Armeniërs alleen maar om, de grootst mogelijke gelijkheid van de Armeense met de Romeinse ritus tot stand te brengen. Pius XII legde er dan ook de nadruk op, dat de Kerk van Rome de wijding van de Grieken (die altijd uitsluitend de handoplegging kenden) steeds als geldig heeft beschouwd en hun zelfs op het Concilie van Florence niet werd opgelegd, hun ritus te veranderen. Rome heeft de afwijkende mening van veel theologen in deze kwestie ook nooit gecensureerd, wat wel het geval had moeten zijn, als men het decreet als verbindend zou hebben beschouwd.

28. Welke rol speelt het met betrekking tot de crisis in de Kerk?

Op het Tweede Vaticaans Concilie hadden de liberalen en de modernistische krachten, die de Kerk reeds ondermijnden, de overhand. Men kan dus zeggen, dat Vaticanum II de vonk is geweest voor de  uitbarsting van de crisis in de Kerk.

Paus Pius X stelde in zijn encycliek Pascendi al vast, dat het modernisme geen vijand meer was, die zich alleen buiten de Kerk bevond, maar dat het ook binnen de Kerk al aanhangers had gevonden, hoewel die hun ware instelling verborgen hielden. Het gelukte Pius X en de opvolgende pausen tot Pius XII, het modernisme te onderdrukken, maar echt overwinnen konden ze het niet. De encycliek Humani generis, bijvoorbeeld, waarin Pius XII in 1950 het neomodernisme, de zogenaamde nouvelle théologie veroordeelde, werd weliswaar voor het oog opgevolgd, maar door velen in het geheim niet nagekomen. Men ging verder in op de veroordeelde stellingen en moedigde op de seminaries ook de priesterkandidaten daartoe aan.

Welke revolutie het concilie in de Kerk veroorzaakte, werd door enkele van zijn afgevaardigden zelf duidelijk gemaakt. Zo trok kardinaal Suenens een parallel tussen het concilie en de Franse Revolutie, toen hij zei, dat het concilie “het 1789 van de Kerk” was, en de concilie-theoloog Yves Congar vergeleek het met de Russische Revolutie: “De Kerk heeft vredig haar Oktoberrevolutie beleefd”.[6]

Ook Benedictus XVI legde in zijn brief van 19 maart 2010 over gevallen van misbruik van jongeren door priesters en religieuzen in Ierland, een voorzichtig verband met het concilie: Men heeft “het programma van de hernieuwing, dat het Tweede Vaticaans Concilie heeft gepresenteerd, … dikwijls verkeerd gelezen”. Priesters en religieuzen hebben “manieren van denken en de beoordeling van seculiere realiteiten zonder voldoende verband met het Evangelie” overgenomen.

29. Hoe konden de liberalen het concilie naar hun hand zetten?

Dankzij de hulp van Johannes XXIII en Paulus VI, konden de liberalen en neomodernistische krachten veel van hun standpunten toevoegen aan de conciliedocumenten, zelfs veel meer dan ze bij de aanvang hadden gehoopt. De door de voorbereidende commissie vóór het concilie zorgvuldig voorbereide schema’s, die het geloof van de Kerk beschreven en waarover tijdens het concilie zou moeten worden gediscussieerd en gestemd, werden tijdens de eerste zittingsperiode verworpen en door nieuwe, door de liberalen voorbereide schema’s vervangen – met uitzondering van het schema over de liturgie!

Er was op het concilie een groep van ongeveer 250 tot 270 bisschoppen, die de traditie van de Kerk wilden verdedigen en die zich later verenigden in de Cœtus Internationalis Patrum. Hier tegenover stond een groep van liberale kardinalen en bisschoppen, die elkaar hadden gevonden in de “Rheinische Allianz” en het best georganiseerd waren. De naam “Rheinische Allianz” komt van de leiders ervan, die bijna allemaal bisschoppen waren, van wie de bisdommen aan de oevers van de Rijn lagen. Deze groep overspoelde het concilie dagelijks met drukwerk, waarin de bisschoppen werd verteld hoe ze moesten stemmen. De meerderheid van de bisschoppen was besluiteloos en zou ook bereid zijn geweest om de conservatieven te volgen. Maar omdat ze zagen dat de leiders van de “Rheinische Allianz” persoonlijke vrienden van de paus waren en enkele van hen, namelijk de kardinalen Döpfner, Suenens en Lercaro tot moderatoren van het Concilie werden aangewezen, volgden ze hen.

Een theoloog van de progressieve partij, Hans Küng, bracht tijdens het concilie een keer zijn vreugde tot uitdrukking, dat de droom van een kleine minderheid op het concilie werkelijkheid was geworden: “Niemand die bij het concilie was, zal naar huis gaan, zoals hij gekomen is. Zelf had ik nooit zoveel moedige en stellige verklaringen van bisschoppen op het concilie verwacht”.[7] Wat Küng voor een geesteskind is, werd inmiddels duidelijk aangetoond. Naast de onfeilbaarheid van de paus en de goddelijkheid van Christus, verloochent hij de meeste christelijke dogma’s, zodat hem zelfs  door het postconciliaire Rome de leerbevoegdheid werd ontzegd.

Niet veel beter staat het met Karl Rahner, die, hoewel wat voorzichtiger en wat ingewikkelder geformuleerd, soortgelijke stellingen in zijn werken heeft verbreid en onder Pius XII door Rome gestraft werd. Hij bereikte op het Tweede Vaticaans Concilie een enorme invloed en Ralph Wiltgen gaat zo ver, om hem in alle opzichten de invloedrijkste theoloog van het concilie te noemen: “Omdat het standpunt van de Duitstalige bisschoppen regelmatig door de Europese alliantie [= Rheinische Allianz] werd overgenomen en omdat het standpunt van de alliantie in het algemeen door het Concilie werd overgenomen, zou een enkele theoloog hebben kunnen bereiken, dat het hele concilie zijn opvattingen overneemt, indien zij door de Duitstalige bisschoppen zouden zijn overgenomen. En zo’n theoloog was er: pater Karl Rahner S.J..”[8]

Een ander voorbeeld is Yves Congar. Op de vraag, of Rahner een grote invloed op de Theologische Commissie had, antwoordde hij: “Een beslissende. De atmosfeer veranderde: Rahner dixit: ergo, verum est. [Rahner heeft het gezegd, dus is het waar]. Ik geef u een voorbeeld. De Theologische Commissie bestond naast de bisschoppen ook uit enkele oversten van religieuze orden, zoals die van de Dominicanen of van de Karmelieten, en ieder van hen had een deskundige naast zich. Nu stonden er op de vergadertafel twee microfoons, maar Rahner nam een daarvan praktisch alleen voor zichzelf in beslag. Hij was een beetje opdringerig, en overigens wendde kardinaal Franz König zich vrij vaak tot zijn deskundige, om hem te vragen: ‘Rahner, quid?’ Natuurlijk nam hij het woord …”[9]

Voor Karl Rahner was de overgeleverde leer van de Kerk echter alleen maar “pius-achtige starheid” en “schooltheologie”. Welke instelling hij ten opzichte van het leergezag van de Kerk had, blijkt uit een brief, die hij met betrekking tot de vertaling van zijn theologisch woordenboek (“Kleines Theologisches Wörterbuch”) op 22 februari 1962 schreef: “Zojuist vraagt Scherer in zijn brief, of ik er voor of tegen ben, dat men een Italiaanse vertaling van het woordenboekje maakt. Het Italiaans is door de bonzen en de beschermers van de orthodoxie in Rome beslist een bijzonder probleem. Daarom werden immers mijn publicaties niet in het Italiaans vertaald. Anderzijds ben ik … toch ook weer in mijn positie bevestigd. Men zou ook kunnen zeggen, dat het woordenboekje zo geschreven is dat deze lieden het helemaal niet begrijpen en daarom  niet eens zien, wat er tegen hun bekrompenheid gezegd is”.[10] Toen de secretaris van het Heilig Officie, kardinaal Ottaviani, tijdens een toespraak op het concilie over de zorg om de traditie van de Kerk, zijn spreektijd overschreed, en hem daarop eenvoudig de microfoon werd afgesneden, gaf Rahner daarover in zijn brief van 5 november 1962 aan Vorgrimler het volgende commentaar: “Dat … Alfrink onlangs Ottaviani het woord ontnam, omdat hij te lang sprak en men daarop begon te applaudisseren (wat anders niet gebruikelijk is), zal je wel hebben gehoord. Onder het motto: geen beter vermaak dan leedvermaak.”[11]

Aartsbisschop Lefebvre vertelt ook van een bezoek bij een voordracht, die pater Congar hield voor de Franse concilievaders. De aartsbisschop was ontdaan over de manier waarop de pater de rollen onder de bisschoppen verdeelde, alsof het schooljongens waren: “Mgr. X, u spreekt over dit onderwerp; u, Mgr. Y, u neemt het woord bij dat onderwerp. Maakt u zich geen zorgen, wij zullen voor u de tekst voorbereiden. U hoeft hem alleen maar voor te lezen.”[12]

Dat lieden als Küng, Rahner en Congar invloed hadden op het concilie is geen aanbeveling, evenmin als voor de kwaliteit van zijn hervormingen. Helaas werpt het ook geen goed licht op Paus Johannes Paulus II, wanneer men de volgende uitspraak van hem leest, die hij in 1963 (toen nog als eenvoudig bisschop) deed: “Zulke uitstekende theologen als Henri de Lubac, J. Daniélou, Y. Congar, H. Küng, R. Lombardi, Karl Rahner en anderen speelden een buitengewone rol bij deze voorbereidingswerkzaamheden.”[13]

30. Moeten alle teksten van het Tweede Vaticaans Concilie van de hand worden gewezen?

Men kan de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie in drie groepen verdelen. Een reeks ervan kan men zonder meer aannemen, omdat zij overeenstemmen met de katholieke leer, zoals b.v. het decreet over de opleiding van priesters. Andere teksten zijn dubbelzinnig, d.w.z. men kan ze weliswaar goed begrijpen, maar ze kunnen ook worden uitgelegd in de verkeerde betekenis. Tenslotte zijn er nog enkele teksten van het concilie die in zijn geheel niet juist geïnterpreteerd kunnen worden en die men, zoals zij nu zijn geformuleerd, vanuit het standpunt van het katholieke geloof op geen enkele manier kan aanvaarden. Zo’n tekst is bijvoorbeeld de verklaring over de godsdienstvrijheid.

Dubbelzinnige teksten kan men aanvaarden, wanneer zij – volgens een woord van Aartsbisschop Lefebvre – “in het licht van de traditie” worden uitgelegd. De derde groep teksten zou eerst moeten worden gecorrigeerd, voordat men deze toestemming zou kunnen verlenen.

Dubbelzinnigheden werden bewust in de concilieteksten ingebouwd, om de conservatieve concilievaders te misleiden. Men zou deze teksten met zekerheid kunnen aanvaarden, indien men er de nadruk op zou leggen, dat de tekst niet iets anders wil zeggen dan datgene wat de Kerk eigenlijk altijd heeft geleerd. Later zou men zich dan op deze teksten voor de verdediging van geheel onorthodoxe stellingen kunnen beroepen. Dit bevestigen b.v. Karl Rahner en Herbert Vorgrimler, wanneer zij schrijven, dat men “sommige en niet onbelangrijke theologische vragen, waarover men het niet eens kon worden, openliet, formuleringen koos, die door de afzonderlijke theologische groepen en richtingen op het concilie nog op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd”.[14] Deze bewuste onduidelijkheid baseerde men ook op het uitgangspunt, dat het Tweede Vaticaans Concilie slechts een pastoraal concilie zou zijn en daarom niet in een correcte theologische helderheid hoefde te spreken, zoals voor een dogmatisch concilie nodig is. Zelfs de uiterst modernistische Belgische Dominicaanse theoloog E. Schillebeeckx vond deze manier van doen onsportief en oneerlijk.[15]

De dubbelzinnigheden van het concilie zijn zo talrijk, dat het buiten het bestek van deze beknopte verhandeling valt om ze zelfs maar bij benadering allemaal op te noemen. Wij beperken ons tot twee voorbeelden in de dogmatische constitutie over de Kerk, Lumen gentium. Enkele liberale concilievaders verdedigden bij het onderwerp Collegialiteit het krasse idee, dat het hoogste gezag in de Kerk niet bij de paus zou berusten, maar bij het college van bisschoppen. De paus zou het hoogste gezag alleen hebben, wanneer en voor zover hij als vertegenwoordiger van het college van bisschoppen spreekt. Het overeenkomstige gedeelte in de constitutie over de Kerk werd bewust dubbelzinnig gehouden, om het na het concilie in de betekenis van dit krasse idee te verklaren. De liberalen begingen echter de fout hun plan in een brief vast te leggen, die de conservatieve vaders in handen viel. Volgens Wiltgen[16] moet Paulus VI hebben geweend, toen hij merkte hoe men hem om de tuin had geleid. Hij liet daarop een “verklarende vooropmerking” opstellen, om de extreem modernistische uitleg van de concilietekst uit te sluiten.

Een ander voorbeeld van zo’n dubbelzinnigheid is het beroemde “subsistit in” in Lumen gentium 1,8. Hier wordt vermeld, dat de Kerk van Christus in de katholieke Kerk “verwerkelijkt is” ofwel in haar “subsisteert” ( = subsis tit in).[17] De vroegere leer van de Kerk – zoals nog door Pius XII werd vast gelegd in Mystici corporis en Humani generis – leerde daarentegen uit drukkelijk, dat de Kerk van Christus de katholieke Kerk is. Dit “est = is” stond ook nog in de eerste ontwerpen van de constitutie over de Kerk. De katholieke Kerk is dus niet zo maar een verwerkelijking van de Kerk van Christus, maar er is een absolute overeenkomst tussen de Kerk van Christus en de katholieke Kerk. Andere kerkelijke gemeenschappen horen daarom nooit tot de Kerk van Christus. Men kan het “subsistit in” weliswaar nog op de een of andere manier in de traditionele betekenis opvatten. Het werd echter geïntroduceerd door de modernisten, om na het concilie een nieuw begrip van de kerk te rechtvaardigen, volgens welke de katholieke Kerk alleen nog een verwerkelijkingsvorm van de Kerk van Christus is en ook andere kerken kunnen worden beschouwd als behorend tot de Kerk van Christus. Zo zegt bijvoorbeeld kardinaal Willebrands: “het ‘subsistit in’ plaatst echter nog een ander aspect op de voorgrond; en in de geest van de discussie van het concilie over Lumen gentium is dat even belangrijk als het voorgaande. In de door Humani generis, en zoals vooral door Mystici corporis geïnspireerde formulering was het est exclusief. Het stelde heel eenvoudig vast, wat kardinaal Liénart in zijn toespraak als de exacte overeenkomst tussen de rooms-katholieke Kerk en het mystiek Lichaam heeft afgeschilderd, alsof het mystiek Lichaam volledig binnen de grenzen van de roomse Kerk zou zijn opgesloten. ‘Subsistit in’ daarentegen beoogt aan te geven, dat de Kerk, die wij in het Credo belijden als de ene, heilige, katholieke en apostolische, op de wereld tot stand gebracht en georganiseerd als maatschappij, in de katholieke Kerk te vinden is, hoewel zij verder reikt dan haar zichtbare grenzen. … ‘Subsistit in’ laat dus zowel de overtuiging toe, dat de ene oorspronkelijke Kerk Gods in de katholieke Kerk te vinden is, als ook de zekerheid, dat zij niettemin, zij het dan met een gebrek aan volheid, zich uitstrekt buiten de grenzen van de katholieke Kerk”.[18] Hier is de katholieke Kerk weliswaar misschien de beste vorm van de Kerk van Christus, maar toch alleen maar één onder velen. Dit is in absolute tegenspraak met het katholieke geloof.

Het “subsistit in” heeft tot vandaag een massa publicaties veroorzaakt, door hen die het uitleggen in een uiterst modernistische betekenis, alsof de katholieke Kerk alleen maar een verwerkelijkte vorm van de Kerk van Christus is, anderen daarentegen beweren, dat het nog strenger zou zijn als het oorspronkelijke “est = is”. Ondanks verschillende verklaringen van de  Congregatie voor de Geloofsleer is het nog steeds niet duidelijk wat het precies moet betekenen. In alle verklaringen kwam echter duidelijk tot uitdrukking, dat daarmee de christelijke belijdenissen buiten de Kerk een positieve waarde moet worden toegekend. Daarmee wordt niet alleen beweerd, dat afzonderlijke gelovigen van de niet-katholieke belijdenissen in de genade kunnen zijn – wat de Kerk altijd heeft geleerd –, maar aan de belijdenissen wordt ook als zodanig een positieve waarde toegekend.[19]

 

[1] Brief van Mgr. Roche aan Jean Madiran van 14 mei 1984. Geciteerd in: Bernard Tissier de Mallerais: Marcel Lefebvre – Een biografie, Stuttgart 2008, blz. 324.

[2] Marcel Lefebvre: Sie haben ihn entthront, Stuttgart 1988, blz. 215.

[3] DH 4351

[4] DS 1326

[5] Apostolische Constitutie Sacramentum Ordinis van 30 november 1947; DH 3857 e.v.

[6] Le Concile au jour le jour. Deuxiême session. Paris 1964. blz. 215

[7] Wiltgen, Ralph M.: Der Rhein flieβt in den Tiber. Feldkirch 1988. blz. 61.

[8] Ibd. blz. 82.

[9] 30 Tage in Kirche und Welt, Nr. 3/1993, blz. 22

[10] Vorgrimler, Herbert: Karl Rahner verstehen. Freiburg 1985, blz. 175.

[11] Deutsche Tagespost van 10 okt. 1992. pag. 2.

[12] Bernard Tissier de Mallerais: Marcel Lefebvre – Eine Biographie, Stuttgart 2008, blz. 315

[13] Malinski, M: Mon ami Karl Wojtyla, Le Centurion 1980, blz. 189.

[14] Kleines Konzilskompendium (= KK) 21.

[15] Vgl. Wiltgen, Der Rhein flieβt in den Tiber, blz. 250.

[16] Ibd. blz. 239 e.v.

[17] De formulering “subsistit in” is afkomstig – in ieder geval volgens diens bewering – van de evangelische pastor Wilhelm Schmidt: “Ik was destijds pastor in de kerk van het Heilige Kruis in Bremen-Horn, tijdens de 3e en 4e periode waarnemer bij het concilie als vertegenwoordiger van de evangelische Michaëls Broederschap, op uitnodiging van kardinaal Bea. De formulering “subsistit in” heb ik schriftelijk aan de toenmalige theologisch adviseur van kardinaal Frings Joseph Ratzinger overhandigd, die hem heeft doorgegeven aan de kardinaal. Tegen openbaarmaking van deze bekendmaking heb ik geen enkel bezwaar” (Brief aan pater Gaudron van 3 augustus 2000).

[18] Willebrands, Johannes: Mandatum unitatis, Paderborn 1989. blz. 352

[19] De verschillende verklaringen worden onderzocht in het aan te bevelen boek van Wolfgang Schüler: Benedictus XVI en het zelfbesef van de katholieke Kerk, Wiesbaden 2008.

31. Welke zijn de belangrijkste dwalingen van het concilie?

De twee meest verderfelijke dwalingen van het concilie zijn de godsdienstvrijheid en het oecumenisme. Deze zullen daarom in de volgende hoofdstukken uitvoerig worden behandeld. Daarbij komt nog de leer van de collegialiteit van de bisschoppen. Schrikbarend is echter ook het naïeve vooruitgangsgeloof en de bewondering voor de moderne wereld, die in sommige teksten van het concilie tot uitdrukking komt.

Het collegialiteitsbeginsel richt zich tegen de uitoefening van gezag. Paus en bisschoppen mogen geen gebruik meer maken van hun macht, maar de Kerk op een collegiale wijze besturen. De bisschop is tegenwoordig alleen nog maar in theorie leider van zijn diocees, in de praktijk is hij op zijn minst moreel gebonden aan de besluiten van de bisschopsconferentie, de priesterraden en verscheidene andere commissies. Zelfs Rome waagt het niet meer om zich te verzetten tegen afzonderlijke bisschoppen of bisschopsconferenties, maar buigt meestal onder hun druk. Zo werd de handcommunie min of meer van Paulus VI afgedwongen. Onder Johannes Paulus II kon de Pauselijke Commissie Ecclesia Dei katholieken, die zich erover beklaagden, dat zij in hun bisdommen, ondanks goedkeuring van de paus, geen toestemming kregen voor het opdragen van de traditionele Mis, alleen maar aanbevelen “de bisschoppen te overtuigen”. Pastoor Rodheudt, die als spreker van het Netzwerk katholischer Priester in maart 2009 in Rome was, om over de onmogelijke toestanden in Duitsland te spreken, bericht: “Vooral in de Congregatie van de Clerus heeft haar secretaris, Aartsbisschop Mauro Piacenza, zich met het dringende verzoek tot het Netzwerk katholischer Priester gericht, om de pauselijke uitspraken door ons werk op het Internet, maar ook persoonlijk te verspreiden, als dit in de bisdommen op een andere manier niet werkt. Het zou ook onze taak zijn, de bisschoppen te overtuigen door middel van herhaalde vergaderingen en gesprekken. Ik zal niet verbergen, dat bij alle verbazing over het goede niveau van informatie van de Roomse overheden, wat betreft de Duitse problemen, ik uiteindelijk een beetje leek op het slachtoffer, dat door de politie wordt aangeraden om de dader te overtuigen”.[1] Hier heeft het door de Franse Revolutie gepropageerde idee van gelijkheid opgang gemaakt. Dit is gebaseerd op de valse leer van Rousseau, die het bestaan van door God gewild gezag ontkende en alle macht overdroeg aan het volk. Dit is in tegenspraak met de leer van de Heilige Schrift: “Iedereen moet onderworpen zijn aan het hogere gezag; want alle gezag komt van God, en ook het thans bestaande gezag is verordend door God. Wie zich dus verzet tegen het gezag, verzet zich tegen de verordening van God; en de weerspannigen zullen hun veroordeling krijgen”. (Rom. 13, 1-3)

De drie dwalingen van het concilie; godsdienstvrijheid, collegialiteit en oecumenisme komen precies overeen met de beginselen van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid, broederschap! Daardoor wordt nog eens het woord van kardinaal Suenens verduidelijkt: het Tweede Vaticaans Concilie is het 1789 van de Kerk.

Het ergste voorbeeld van het naïeve vooruitgangsgeloof van het concilie is de pastorale constitutie over de Kerk in de Wereld van deze tijd, Gaudium et spes. Hierin wordt op een manier waarover men zich slechts verbazen kan, de lof op de vooruitgang van de moderne wereld gezongen, een wereld dus, die zich steeds verder van God verwijdert. In paragraaf 12 staat: “Gelovigen en niet-gelovigen zijn het er vrijwel over eens, dat alles op aarde gericht moet zijn op de mens als zijn middelpunt en zijn hoogtepunt,”[2] en in paragraaf 57 worden dan de christenen opgeroepen, “om samen met alle mensen te werken aan de opbouw van een meer menselijke wereld”.[3] Een wereld waarin de mens middelpunt en doel is en waarin allen moeten bijdragen aan de verwerkelijking van het aardse paradijs, komt overeen met het wereldbeeld van de vrijmetselaars en niet van de christenen. Volgens de christelijke leer is alleen God het doel van alle schepselen en kan er alleen maar echt vrede op aarde en aards geluk bestaan voor zover de mensen zich aan Jezus Christus toevertrouwen en Zijn geboden onderhouden. Niemand minder dan kardinaal Joseph Ratzinger heeft daarom Gaudium et spes daarom een “Tegensyllabus” genoemd.[4] Hier wordt dus de verzoening van de Kerk met de moderne wereld gepredikt, die Pius IX in 1864 plechtig veroordeelde. Zo verklaarde de kardinaal in 1984 ook, dat de Kerk zich in  de zestiger jaren “de beste waarden van twee eeuwen liberale cultuur” heeft toegeëigend. Deze waarden zijn weliswaar “buiten de Kerk geboren”, maar hebben hun plaats in haar gevonden.[5] Maar hoe is dat mogelijk? Kunnen er buiten de Kerk echte waarden zijn? Heeft de Kerk van Christus niet de rijkdom van de waarheid en al het goede ten geschenke gekregen? Wat het liberalisme aan werkelijke waarden bezit, is stellig in het Evangelie inbegrepen. De typisch liberale  waarden, namelijk de tomeloze vrijheid, de afwijzing van gezag volgens goddelijke wet, enz. zijn als zodanig antichristelijk. Deze nieuwe houding van de postconciliaire Kerk tegenover de liberale cultuur komt overeen met de 80e veroordeelde bepaling van de Syllabus: “De paus van Rome kan en moet zich met de vooruitgang, met het liberalisme en met de moderne cultuur verzoenen en ermee vertrouwd raken”.[6]

32. Is het Tweede Vaticaans Concilie als drager van het gewone leergezag niet onfeilbaar?

Soms wordt beweerd dat het Tweede Vaticaans Concilie onfeilbaar is, zelfs al was het maar een pastoraal concilie. Ook al zijn er namelijk geen documenten van buitengewoon leergezag vastgelegd, dan komt het concilie toch als drager van het  gewone leergezag onfeilbaarheid toe, omdat bijna alle bisschoppen van de wereld bij het concilie aanwezig waren. Bovendien zouden oecumene en vrijheid van godsdienst tegenwoordig unaniem door het wereldepiscopaat worden onderwezen, wat wederom een uitoefening van het onfeilbare gewone leergezag zou zijn.

Echter heeft het Tweede Vaticaans Concilie het oecumenisme en de godsdienstvrijheid niet verkondigd als bij de openbaring behorende geloofsleer, hetgeen een voorwaarde voor de onfeilbaarheid zou zijn. Bovendien kan een leer, die lange tijd overal in de Kerk als strijdig met het geloof en als onkerkelijk gold, op deze manier niet plotseling onfeilbare geloofsnorm worden, zelfs wanneer bijna alle bisschoppen haar zouden aanhangen. Godsdienstvrijheid en oecumenisme waren de Kerk altijd volkomen vreemd en werden de laatste tweehonderd jaar herhaaldelijk veroordeeld. Daarom kan men met meer recht beweren dat de veroordelingen van godsdienstvrijheid en oecumenisme, op grond  van het gewone leergezag, onfeilbaar zijn.

Pius IX besloot b.v. de opsomming van enkele moderne dwalingen, waaronder de godsdienst- en gewetensvrijheid, in zijn encycliek Quanta cura met een plechtige veroordeling: “En daarom is het dan ook, dat wij alle meningen en leerstellingen, zonder uitzondering, door ons in deze Encycliek afzonderlijk vermeld, volgens ons apostolisch gezag afwijzen, verwerpen en veroordelen, en wij willen en bevelen, dat zij door alle kinderen van de katholieke Kerk volstrekt als afgewezen, verworpen en veroordeeld beschouwd worden”.[7] Veel theologen hielden Quanta cura door deze harde woorden voor onfeilbaar. Maar zelfs als Pius IX hier niet in eigenlijke zin een onfeilbare beslissing wilde nemen, dan liet hij er toch geen twijfel over bestaan, dat de veroordeelde stellingen alleen al door de gewone geloofsverkondiging als met de katholieke geloofsleer onverenigbaar beschouwd konden worden. Juist met betrekking tot de godsdienstvrijheid schreef hij nadrukkelijk, dat deze “in strijd is met de leer van de H. Schrift, de Kerk en de heilige Vaders”.[8]

Dat het Tweede Vaticaans Concilie daarentegen geen aanspraak maakt op onfeilbaarheid, heeft in 1988 ook kardinaal Ratzinger uitdrukkelijk vermeld. Hij zei: “Veel verklaringen geven de indruk, dat na het Tweede Vaticaans Concilie nu alles anders is en het voorgaande geen geldigheid meer kan hebben of … deze alleen nog maar heeft in het licht van het Tweede Vaticaans Concilie … De waarheid is, dat het concilie zelf geen dogma heeft bepaald en bewust in een lagere rang als zuiver pastoraal concilie wilde spreken; desondanks leggen velen het uit, alsof het bijna het superdogma zou zijn, dat alle vorige concilies hun betekenis ontneemt”.[9] Dat is precies het oneerlijke spel, dat men met het Tweede Vaticaans Concilie heeft gespeeld. Tijdens het concilie legde men de nadruk op zijn zuiver pastorale karakter, om zich niet theologisch precies te moeten uitdrukken, en na het concilie speelt men het zo hoog, als zou dit het enige concilie in de kerkgeschiedenis zijn, dat echte betekenis toekomt. Daarom schreef aartsbisschop Lefebvre: “Het is dus absoluut nodig, dit concilie zijn mythe te ontnemen, het concilie, dat ze als pastoraal opgevat wilden hebben. Ze wilden dat door hun instinctieve afschuw van het dogma en om de officiële introductie van liberale ideeën in kerkelijke teksten te vergemakkelijken. Nu echter, achteraf, dogmatiseren ze het hele concilie, vergelijken het met dat van Nicea en beweren zelfs, dat het net zo belangrijk als de andere, zo niet belangrijker dan deze”.[10]

Inderdaad citeert men tegenwoordig in officiële en officieuze communiqués bijna altijd alleen het Tweede Vaticaans Concilie en de postconciliaire pausen en laat eerdere concilies en pauselijke publicaties in vergetelheid raken. Dit geldt in het bijzonder voor het leergezag van Johannes Paulus II en de Katechismus van de Katholieke Kerk, waarin Vaticanum II meer dan tweemaal zo vaak wordt geciteerd dan alle vroegere concilies samen. In de encycliek van Benedictus XVI over de hoop, Spe salvi, heeft men daarentegen opgemerkt, dat deze het concilie helemaal niet noemt. Het is een feit dat Benedictus zich er meerdere malen tegen heeft uitgesproken, te doen, alsof de Kerk pas met Vaticanum II was begonnen.

 

[1] Kirchliche Umschau, maart 2010, blz. 13.

[2] KK 459

[3] KK 509

[4] Ratzinger, Joseph kardinaal: Theologische Prinzipienlehre. München 1982, blz. 398.

[5] Interview kardinaal Ratzinger met Vittorio Messori; gepubliceerd in het Italiaanse tijdschrift Jesus, november 1984, blz. 72.

[6] DH 2980.

[7] MG 31; DH 2896

[8] MG 28a. DH laat deze hele passage weg!

[9] Nach den tieferen Ursachen fragen. Uit de toespraak van kardinaal Ratzinger voor de Chileense bisschoppen. In: Der Fels 1988, nr. 12, blz. 343.

[10] Marcel Lefebvre, opmerking bij het boek “Ich klage das Konzil an” van 27 augustus 1976. Citaat uit Damit die Kirche fortbestehe, Stuttgart 1992, blz. 168. Het was Paulus VI, die in zijn eerste brief aan aartsbisschop Lefebvre van 29 juni 1975 deze vroeg, waar hij de moed vandaan haalde “een concilie als het Tweede Vaticaans Concilie te bestrijden, dat geen minder gezag had, dat in bepaalde opzichten zelfs belangrijker was dan dat van Nicea.” (Damit die Kirche fortbestehe, blz. 109)