IX. De Sacramenten

IX. De Sacramenten

83. Wat is een sacrament?

Een sacrament is een zichtbaar teken, dat door Jezus Christus ingesteld werd om ons genade te schenken.

De mens heeft als zintuiglijk wezen uiterlijk waarneembare tekens nodig, om het geestelijke te kennen en te doen toekomen. God komt de mens tegemoet, door hem in de sacramenten de onzichtbare genade door zichtbare tekens te schenken.

De sacramenten zijn dus niet enkel symbolen, maar zij brengen tot stand, wat zij aanduiden. Zo is bijvoorbeeld bij het Doopsel het water een teken voor de reiniging van de erfzonde en alle andere zonden. Deze reiniging gebeurt door het Doopsel namelijk, doordat het de heiligmakende genade schenkt en de mens tot kind van God maakt.

In totaal zijn er zeven sacramenten, namelijk het Doopsel, het Vormsel, de Eucharistie, de Biecht, het Oliesel, de Priesterwijding en het Huwelijk.

84. Is het begrip van de sacramenten tegenwoordig veranderd?

In de moderne verkondiging worden de sacramenten tegenwoordig nauwelijks nog als werkzame genademiddelen beschouwd. In plaats daarvan ziet men er tekenen in, die ons de verlossing en het opnieuw aangenomen zijn door God verduidelijken. Het blijft hier echter meestal onduidelijk, of zij ons werkelijk de genade van de verlossing schenken of dat zij ons slechts in herinnering moeten roepen, wat voor ons al gebeurd is. Volgens die opvatting zou b.v. het Doopsel niet de werking hebben om ons van de erfzonde te bevrijden en tot kinderen van God te maken, maar het zou alleen maar een teken zijn, dat God ons in Jezus Christus onze zonden heeft vergeven en ons weer als kinderen heeft aangenomen. Het Doopsel zou dus niet noodzakelijk zijn, om ons de genade van de verlossing te schenken, omdat immers iedereen al verlost zou zijn (vgl. de theorie van de ‘verlossing-van-allen’).

De werking van de sacramenten ontkenden als eersten de protestanten, die daarin alleen maar manieren van uitdrukken en hulp voor het geloof zagen. Iets dergelijks verdedigden de modernisten in het begin van de vorige eeuw, die door de H. Pius X veroordeeld werden. Zij zagen in de sacramenten alleen maar uitdrukking en voeding van het in de mens besloten geloof.

Daarvan schijnt niet wezenlijk te verschillen, wat Karl Rahner over de sacramenten schrijft: “Wanneer nu de Kerk in existentieel belangrijke situaties van de mens als het basissacrament, als de fundamentele belofte van God van zegevierende aard aan de wereld, aan de individuen met volledige betrokkenheid zichzelf belooft, dan hebben we wat wij christelijk de sacramenten … noemen.”[1]  Over de Biecht schrijft hij: “Dit woord van vergeving [van God in Jezus Christus; opm. van de auteur] … wordt het individu nogmaals door de Kerk op bijzondere wijze beloofd, waar en wanneer hij, die ook na het doopsel zondaar blijft en opnieuw in zware zonde kan vallen, zijn grote schuld of de armzaligheid van zijn leven rouwmoedig de Kerk in haar vertegenwoordiger belijdt of naar omstandigheden ook in een gemeenschappelijke bekentenis van een gemeente voor God en zijn Christus brengt [dit betekent wel de boeteviering!]. Wanneer dit woord van vergeving van God door de daartoe speciaal belaste vertegenwoordiger van de Kerk tot een individuele gedoopte als antwoord op zijn schuldbekentenis wordt gesproken, noemen wij deze gebeurtenis van het vergeving brengende woord van God de toediening van het sacrament van de biecht”. [2]  Hier is echter altijd slechts sprake van een ‘belofte’. God heeft zich in Jezus Christus aan de wereld beloofd en deze belofte wordt aan de mensen door de Kerk steeds opnieuw gegeven. Of daarbij ook nog iets in de mens teweeg wordt gebracht, blijft onduidelijk. Het is ook opmerkelijk, dat in het aangehaalde citaat boeteviering en biecht bijna gelijk worden gesteld en de priester niet als plaatsvervanger van Christus de zonden vergeeft, maar slechts als een vertegenwoordiger van de Kerk het woord van vergeving van de Kerk belooft.

Wij brengen nog ter sprake, wat het door Rahner e.a. uitgegeven verklarend woordenboek Sacramentum mundi bij het trefwoord ‘sacramenten’ vermeldt: “Zo blijken de sacramenten creatief ingesteld door God en in het Christusgebeuren heilshistorisch-menselijk vorm gegeven reële persoonlijke en eigentijdse symbolen, van de Kerk als het lichaam van Christus en oersacrament afstammend, door middel waarvan (samen met andere, nooit op te geven, christusvormige manieren van bemiddeling), erkend, gevat en genoten kan (en moet) worden, wie en wat God het volk tot zaligheid is en zal zijn, teken van het goddelijke (weder-)aangenomen- en begenadigd zijn van de gehele mens in zijn persoonlijke lichamelijke toestand naast zijn materiële, geestdoorvormde wereld, door middel waarvan ook de zo begenadigde mens in de Kerk zich naar God de Vader door diens Woord in het eeuwige leven van de Heilige Geest bewegen kan.” [3] Achter dit gedaver van woorden gaat niets meer schuil, dan dat alle sacramenten symbolen zijn, met de hulp waarvan de mens erkennen en ervaren moet, dat God hem weer heeft aangenomen. Er wordt echter niet gezegd dat dit weer aangenomen en begenadigd zijn door de sacramenten ook tot stand gebracht wordt. Dit schijnt zelfs twijfelachtig, vooral omdat de sacramenten slechts manieren van bemiddeling naast andere zijn.

85. Zijn de sacramenten gemeenschapsvieringen van de christenen?

Het christendom heeft ongetwijfeld ook een zeker gemeenschapskarakter. De christenen zijn immers leden van het mystieke Lichaam van Christus en daardoor nauw met elkaar verbonden. Voor zover de sacramenten ons dus opnemen in het Lichaam van Christus en steeds meer met Hem verenigen, bevorderen zij ook de gemeenschap van de christenen. Het belangrijkste is echter de vereniging met Christus en daaruit volgt pas de vereniging van de mensen met elkaar.

Deze juiste volgorde wordt tegenwoordig vaak omgedraaid. Men ziet in de sacramenten allereerst gemeenschapsvieringen van de mensen, die indirect dan ook nog de gemeenschap met God bevorderen. Zo is het b.v. verkeerd, wanneer men de opname van de dopeling in de parochie als belangrijkste werking van de Doop beschouwt.

Het is daarom verwonderlijk, bij kardinaal Ratzinger te lezen: “Het idee van sacramenten, die genademiddelen zijn, die ik als bovennatuurlijke medicijnen ontvang, om bij wijze van spreken alleen mijn persoonlijke eeuwige gezondheid veilig te stellen, is het onbegrip van sacrament”. [4] De sacramenten zijn inderdaad een bovennatuurlijk medicijn, die ons genezing en eeuwige gezondheid moeten brengen, hoewel natuurlijk niet in deze gekarikaturiseerde vorm. Maar spot is altijd de gemakkelijkste manier om iets zwart te maken, wanneer men geen goede argumenten heeft. Dat kardinaal Ratzinger een verkeerde opvatting over het gemeenschapskarakter van de sacramenten toont, laten de volgende citaten zien: “… de eenheid met Hem (God) wordt dan gekoppeld aan onze eigen eenheid en vindt door de sacramenten plaats.” [5] “Genade is altijd openbreken van de vereniging; sacrament als godsdienstig gebeuren is altijd gemeenschappelijke voltrekking; het sacrament is bij wijze van spreken de christelijke wijze van het feest, de volmacht tot de vreugde, die uit de gemeenschap en uit de in haar geborgen volmacht komt.” [6] Hier wordt het accent op een onjuiste wijze verschoven, doordat het gevolg tot hoofdzaak wordt gemaakt. De eenheid van de christenen onder elkaar, de vreugde over het geloof, de zaligheid, enz. zijn een gevolg van de genade en de eenheid met God, ze zijn echter niet de essentie van het sacrament.

86. Kan de Kerk sacramenten afschaffen of nieuwe instellen?

Omdat de sacramenten door Christus zelf zijn ingesteld, heeft de Kerk niet de volmacht om sacramenten af te schaffen of nieuwe sacramenten in te stellen, maar zij is gehouden aan de door Christus gegeven orde.

Een sacrament, dat tenminste in de praktijk in sommige delen van de Kerk bijna is uitgestorven, is de Biecht. De boeteviering, die men daarvoor in de plaats als surrogaat heeft aangeboden, is niet hetzelfde als het sacrament. De boeteviering heeft niet de kracht, zonden kwijt te schelden, en zeker geen doodzonden. Wanneer de priesters na de boetevieringen soms zeggen, dat alleen degenen, die bijzonder zware zonden hebben begaan, nu nog zouden moeten biechten, kan dit alleen maar een afschrikwekkende werking hebben. Wie heeft na een dergelijke aankondiging nog de moed om bij de biechtstoel te knielen en daarmee iedereen te laten zien, dat hij een bijzonder zware zonde heeft begaan? Men moet daarom vrezen, dat veel katholieken niet in staat van genade zijn en gevaar lopen, voor eeuwig verloren te gaan.

Op welke manier men echter probeert het zondenbesef van de mensen uit te schakelen, toont het voorbeeld van een zitting van de decanaatsraad van Wangen im Allgäu op 17 oktober 1983. Hier hield kanunnik prelaat Hubert Bour een voordracht met het onderwerp “Schuld en Vergeving”. De prelaat beweerde onder andere: de oproep tot boete en bekering zou bij Jezus “geen hoofdrol” spelen; Jezus zou het “Sacrament van de Biecht niet uitdrukkelijk hebben ingesteld, ook wanneer twee uitspraken in het Nieuwe Testament dit deden vermoeden”; in bijzonder Jh 20, 23  zou betrekking hebben op de Doop; “met het begrip van de doodzonde zou op een schandalige manier zijn  omgesprongen; men zou van kleinigheden doodzonden hebben gemaakt. De doodzonde zou niet gebruikelijk zijn en zou niet toetsbaar zijn. Een bekende theoloog zou eens op de vraag naar de frequentie van de doodzonde hebben geantwoord: zij komt misschien eenmaal per dag in Parijs voor en af en toe in ons diocees.”[7]

Daar staan de veroordelingen van het Concilie van Trente tegenover: “Als iemand zegt: in de Katholieke Kerk is de Biecht geen werkelijk en eigenlijk sacrament, door Christus onze Heer ingesteld voor de gelovigen, om zo dikwijls als zij, na het Doopsel, in zonden zijn vervallen, zich met God te verzoenen, hij zij uitgesloten”.[8] “Als iemand de sacramenten met elkaar verwart en zegt: het Doopsel zelf is het sacrament van de Biecht, alsof deze twee sacramenten niet zijn onderscheiden en dat daarom Biecht ten onrechte de ‘tweede reddingsplank na schipbreuk’ wordt genoemd, hij zij uitgesloten.” [9] “Als iemand zegt: deze woorden van de Heer en Verlosser: ‘ontvangt de Heilige Geest, wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven en welke gij niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven’ (Jh. 20, 22) moeten niet begrepen worden als volmacht om in het sacrament van de Biecht zonden te vergeven en te behouden … hij zij uitgesloten.”[10] “Als iemand zegt: in het sacrament van de Biecht is het bij de vergeving van zonden niet noodzakelijk alle doodzonden te belijden … hij zij uitgesloten.” [11] Het getuigt ook van een enorme hoogmoed, wanneer men de eeuwenoude leer van de Kerk over de doodzonde verwerpt en het beter denkt te weten dan alle pausen, bisschoppen en theologen tot het Tweede Vaticaans Concilie.

87. Kan de Kerk de riten van de sacramenten veranderen?

De Kerk kan niet het wezen van de sacramentele riten veranderen, dus datgene wat voor de geldigheid van de sacramenten volstrekt noodzakelijk is. Zij kan echter in principe de begeleidende riten veranderen. Dit moet echter gebeuren met het doel, het wezen van de sacramenten te verduidelijken en een waardige ontvangst ervan te vergemakkelijken.

Het wezen van de sacramenten kan de Kerk niet veranderen, zoals Pius XII benadrukte: “De door Christus onze Heer ingestelde sacramenten heeft dan ook de Kerk in de loop van de eeuwen door geen andere sacramenten vervangen en kan dat ook niet, daar, zoals het Concilie van Trente leert, de zeven sacramenten van het Nieuwe Verbond alle door Jezus Christus onze Heer zijn ingesteld en aan de Kerk generlei macht toekomt met betrekking tot het “wezen van de sacramenten” (substantia sacramentorum), d.w.z. met betrekking tot datgene, wat volgens de bronnen van de goddelijke openbaring Christus onze Heer zelf heeft bepaald in het sacramentele teken te bewaren”.

De Kerk heeft echter de volmacht, de begeleidende riten te regelen: “Deze volmacht heeft altijd bij de Kerk behoord, bij het beheer van de Sacramenten – onverlet latend hun wezen (substantia) – dát vast te leggen of te veranderen, wat naar haar oordeel van nut zou zijn voor de ontvangers, of uit de verering van de sacramenten zelf, volgens verschillende omstandigheden van tijden en plaatsen meer betamelijk is”. [12]  

Ongetwijfeld ging de Kerk hier altijd zeer behoedzaam te werk. Wat Martin Mosebach over de hervorming van de Mis zei, geldt voor alle sacramenten: “De hervorming van de Mis, genoemd naar Paulus VI, na het Tweede Vaticaans Concilie betekent een onvergelijkbare gebeurtenis in de geschiedenis van de Kerk. Nooit tevoren had de Kerk een oude ritus verboden, nooit tevoren een, zoals kardinaal Ratzinger zegt, ‘gegroeide’ ritus ingeruild tegen een ‘gemaakte’”. [13] Nog nooit was men in de geschiedenis van de Kerk op het idee gekomen dat een paus een commissie zou kunnen instellen, die de opdracht kreeg een nieuwe misritus te leveren en de ritus van alle sacramenten te veranderen. De beroemde jezuïetentheoloog Franz Suarez leerde, dat een paus schismatisch zou zijn, als hij proberen zou, “door alle kerkelijke plechtigheden een streep te halen, die op de apostolische traditie berusten”. [14] Het is in elk geval beangstigend vast te stellen, dat Paulus VI werkelijk alle riten heeft veranderd, ook wanneer hij misschien nog niet feitelijk handelde, zoals Suarez bedoelde. Bovendien heeft men terecht vastgesteld, dat men op het Tweede Vaticaans Concilie geenszins tot deze radicale hervorming heeft besloten. De vaders van het concilie respecteerden namelijk de algemene wet, die de Kerk bij de vormgeving en herziening van haar liturgie altijd in acht heeft genomen. In de Constitutie over de Liturgie is met nadruk vermeld: “… Tenslotte mogen vernieuwingen niet plaatshebben, tenzij deze door een werkelijk en duidelijk nut van de Kerk worden vereist, waarbij men er op dient te letten, dat de nieuwe vormen als het ware organisch voortkomen uit de reeds bestaande vormen.” [15]

Een ernstige overtreding van de leer, volgens welke de Kerk het wezen van de sacramenten niet kan veranderen, is het van 20 juli 2001 gedateerde besluit van het Vaticaan, dat een eucharistisch canongebed van de schismatieke Assyriërs, de z.g. anafoor van Addai en Mari, waarin de woorden van de consecratie onjuist zijn, geldig verklaart en de katholieken toestaat in een dergelijke “Mis” te communiceren (wat overigens een door de kerkelijke traditie altijd verboden communicatio in sacris betekent).

Dit besluit geeft twee redenen voor de geldigheid van deze anafoor. De eerste bewering, dat haar geldigheid officieel nooit zou zijn aangevochten, is absoluut fout. Rome hield in de 16e eeuw bij de unie met de Chaldeeërs en de Indische Malabaren vast aan de invoeging van de aanvangswoorden, die men aan de anafoor toevoegde. Iets dergelijks gebeurde nog eens in 1962.[16] Zelfs de anglicanen, die in de 19e eeuw met een gedeelte van de Assyriërs een unie aangingen, verlangden deze toevoeging. De katholieke theologen hebben een dergelijk canongebed nooit voor geldig aangezien, pas in deze tijd gaan bij door het modernisme aangestoken schrijvers meer stemmen op voor de erkenning van dergelijke canongebeden. Het besluit van Rome beweert voorts, dat de woorden van de instelling van de H. Eucharistie in de anafoor “inderdaad aanwezig zijn, weliswaar niet als aaneengesloten bericht en ‘ad litteram’ (woordelijk), maar op verschillende plaatsen en euchologisch, dat wil zeggen, ze zijn in de gebeden die volgen: van dankzegging, lofprijzing en voorbede verwerkt.” In werkelijkheid is er slechts een enkele verwijzing, namelijk in de gedachtenis aan de doden. De instellingswoorden worden noch in de directe, noch in de indirecte rede gevonden, en er is geen verwijzing naar. Zelfs een uitdrukkelijke bede tot transsubstantiatie van de gaven is onvindbaar in dit canongebed.

Hoe is nu het ontbreken van de instellingswoorden te verklaren? Veel geleerden deelden de mening, dat ook de anafoor van Addai en Mari de instellingswoorden oorspronkelijk bevatte. De liturgiewetenschapper Bernhard Botte OSB zag de oorzaak voor het weglaten in een zekere disciplina arcana (de geheimhoudingstucht die de christenen in de oudheid met betrekking tot de viering van de sacramenten in acht moesten nemen). Zelfs de protestantse theoloog Lietzmann schreef: “De drukwerken en handschriften van de nestoriaanse liturgie laten het instellingsbericht weg: de reden kan geen andere zijn dan de vrees voor profanatie van deze wonderbaarlijke woorden”. [17]

88. Brengen de nieuwe riten het wezen van de sacramenten beter tot uitdrukking?

De veranderingen in de nieuwe riten dienen niet ter verduidelijking van het sacramentele gebeuren, maar banaliseren het mysterie en verminderen de eerbied voor de sacramenten.

Hier kunnen maar enkele voorbeelden worden aangehaald. In de ritus van het Doopsel heeft men de diepe symboliek, de dopeling bij de kerkdeur in paarse gewaden te ontvangen, laten vallen. Daarmee werd aangetoond, dat de ongedoopte nog geen toegang tot het godshuis heeft en reiniging van de zonde nodig heeft. Maar daarvan wil men in het tijdperk van oecumene en ‘verlossing-van-allen’ niets meer weten. Bij de kinderdoop antwoorden niet langer de peetouders namens het kind, maar de inleidende plechtigheid wordt een viering ter herinnering aan de doop van de ouders en de peetouders. Ernstig is ook, dat men de exorcismen, waardoor het kind in bevelende vorm aan de invloed van Satan werd onttrokken, heeft afgeschaft. De invloed van de duivel wordt trouwens in de hele nieuwe liturgie gebagatelliseerd of verzwegen. Het nieuwe rituale voor de exorcismen werd pas in 1998 uitgegeven, en de bekende Roomse exorcist Gabriele Amorth liet zich er meermaals over uit, dat er niets van deugde, en dat hij voortaan de traditionele riten zou gebruiken.

Ten opzichte van de Eucharistie heeft men alle betuigingen van eerbied tot een minimum teruggebracht. De eucharistische aanbidding en de eucharistische zegen zijn bijna geheel gestopt. Noch maar sporadisch knielt men voor het Allerheiligste, en de zorg om de op de grond vallende deeltjes heeft men geheel gestaakt. Geen wonder dus, dat veel katholieken daarin alleen maar ‘heilig brood’ zien.

In de oude ritus van het Oliesel zalfde de priester de vijf zintuigen van de mens, waarbij de daarbij gesproken woorden uitdrukten, dat God de zieke, die zijn zintuigen voor de zonde had misbruikt, zou vergeven: “Door deze heilige zalving en Zijn milddadige barmhartigheid vergeve u de Heer, wat u door het kijken (ofwel door het luisteren, het spreken, enz.) hebt gezondigd”. Deze symboliek is in de nieuwe ritus aan de kant gezet, want hier worden alleen het voorhoofd en de handen gezalfd en in de sacramentele woorden is alleen nog heel algemeen sprake van de zonde. Ook is in het nieuwe rituale duidelijk de tendens merkbaar, om van de toediening van de ziekenzalving een gemeenschapsviering te maken. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor de ‘gemeenschappelijke viering van de Ziekenzalving in het kader van een grotere samenkomst’. Dit bevordert het misbruik, om dit sacrament tijdens middagen voor senioren zonder onderscheid aan zieken en gezonden toe te dienen, hoewel slechts een ernstig zieke de Ziekenzalving geldig kan ontvangen.

Ook op de nieuwe begrafenisriten moet hier kort worden ingegaan, hoewel de begrafenis slechts een sacramentalie en geen sacrament is. In deze nieuwe riten is van de ernst van het oordeel, de mogelijkheid van de verdoemenis en het vagevuur geen sprake meer, maar de indruk wordt min of meer gewekt dat de gestorvene zeker gered en reeds bij God zou zijn. Omdat evenals bij alle nieuwe riten de celebrant een grote vrijheid in de keuze van de gebeden heeft, wordt het aan hem overgelaten of hij zonde en schuld nog wil noemen. Het doet ook merkwaardig aan, dat de gebeden het begrip van de ziel niet meer noemen. Dat zou juist in onze tijd, waarin het bestaan van de menselijke ziel verregaand word ontkend, dringend noodzakelijk zijn.

89. Zijn de volgens de nieuwe riten toegediende sacramenten geldig?

De volgens de nieuwe riten toegediende sacramenten zijn in principe geldig. Tenminste bij het Vormsel en de Ziekenzalving moet echter twijfel aan de geldigheid verondersteld worden, wanneer deze niet met olijfolie worden toegediend. Bovendien bestaat door de vele experimenten en fouten tegen het (nieuwe) rituale, evenals door de slechte theologische vorming van de priesters bij de toediening van de sacramenten het gevaar van ongeldigheid.

Het was voor het Tweede Vaticaans Concilie de algemene opvatting van de theologen, dat alleen olijfolie geldig materiaal voor het Vormsel en het Oliesel is. Door een decreet van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst van 3 december 1970 werd nu toestemming gegeven, ook andere plantaardige oliën toe te passen. [18] Dit gebeurde zonder enige verklaring, waarom dit opeens mogelijk was, hoewel dat vroeger altijd voor ongeldig werd gehouden. Pas twee jaar later gaf Paulus VI in de Apostolische Constitutie Sacram Unctionem Infirmorum daar een stellingname voor: “Aangezien evenwel olijfolie, die tot nu toe voor de geldigheid van dit sacrament is voorgeschreven, op sommige plaatsen onbekend of moeilijk verkrijgbaar is, bepalen wij op verzoek van talrijke bisschoppen, dat, waar dit wenselijk is, voortaan ook andersoortige olie gebruikt mag worden; deze moet van plantaardige herkomst zijn om zoveel mogelijk op olijfolie te gelijken”. [19]  Deze verklaring is echter uiterst zwak, want het was vroeger nog altijd veel moeilijker om olijfolie in alle delen van de wereld te krijgen dan tegenwoordig, maar toch heeft men toen een dergelijke toestemming niet gegeven.

Ook op de noodzaak van de intentie moet hier nog eens worden gewezen. De priester hoeft voor de geldige toediening van de sacramenten niet noodzakelijk aan de uitwerkingen van de sacramenten te geloven, maar hij moet minstens willen doen, wat de Kerk bij de toediening van de sacramenten doet. Zodoende kan ook een priester die het juiste geloof met betrekking tot de sacramenten heeft verloren, deze toch geldig toedienen, wanneer hij tenminste een trouwe dienaar van Christus en de Kerk wil zijn. In de tegenwoordige tijd moet men echter vrezen, dat er steeds meer priesters zijn, die bewust niet meer dat willen doen, wat de Kerk doet. Veel priesters zijn in hun opleiding tegen het katholieke begrip van de sacramenten regelrecht opgehitst, omdat men deze als goochelarij en hocus pocus bespottelijk heeft gemaakt. Het zou daarom geen wonder zijn, wanneer zij bij de toediening van de sacramenten geen genade bezorgend teken willen afgeven, maar alleen een gemeenschapsfeest naar protestants model willen houden.

Bovendien leiden de slechte theologische vorming van de priesters en de mogelijkheid tot liturgische experimenten er niet zelden toe, dat aan de minimum eisen voor de geldigheid van een sacrament niet meer wordt voldaan. Met appelsap of roggebrood gevierde missen zijn zeker ongeldig. Op de Beierse televisie was enkele jaren geleden te zien, hoe een pastoor uit het diocees München bij een doopsel het water niet over het hoofd, maar over de handen van het kind goot. Een dergelijk doopsel is twijfelachtig en zou onder voorwaarde overgedaan moeten worden.

90. Mag men de sacramenten in de nieuwe riten ontvangen?

Wegens de genoemde gebreken moet men de sacramenten niet in de nieuwe, maar alleen in de oude riten ontvangen, omdat die alleen waardig en zeker geldig zijn. Het is normaal gesproken niet toegestaan, de sacramenten in een vorm te ontvangen, die op enigerlei wijze twijfelachtig is. Een uitzondering mag alleen voor het H. Oliesel bij een stervende gemaakt worden, wanneer het onmogelijk is om tijdig een aan de traditie getrouwe priester te roepen.

In het bijzonder moet hier nog de nadruk gelegd worden op het belang van een geloofsgetrouwe biechtvader. De nieuwe vorm van de kwijtschelding is weliswaar geldig, maar in de postconciliaire periode hebben veel priesters het geweten van hun biechtelingen misvormd, omdat zij doodzonden voor dagelijkse of zelfs voor helemaal geen zonden verklaarden. Veel priesters houden openlijk voor hun gelovigen geen rekening met de seksuele en huwelijksmoraal van de Kerk. Men kan hen slechts bestempelen als blinde leiders van blinden. (vgl. Mt. 15, 14)

 

[1] Rahner, Karl: Grundkurs des Glaubens, Freiburg: Herder 1976, blz. 398.

[2] Id. blz. 406 e.v.

[3] Sacramentum mundi, Herder1969; deel 4, kolom 340.

[4] Ratzinger: Theologische Prinzipienlehre, a.a.O. blz. 5. Accentuering in het origineel.

[5] Id.

[6] Id. blz.52

[7] Verslag van de zitting van de decanaatsraad van Wangen d.d. 22-11-1983.

[8] 14e zitting, Canon 1, DH 1701.

[9] Id. Canon 2, DH 1702.

[10] Id. Canon 3, DH 1703.

[11] Id. Canon 7, DH 1707.

[12] Pius XII, Sacramentum ordinis, DH 3857.

[13] Voordracht op de Katholiekendag in Ulm 2004. Kardinaal Ratzinger schreef: “Men heeft de geworden liturgie (na het concilie) vervangen door een gemaakte. Men heeft het levende proces van het groeien en worden verlaten en is overgegaan naar het maken. Men wilde niet meer verdergaan in het organische worden en rijpen van het door de eeuwen heen levendige, maar nam daarvoor in de plaats – volgens het model van een technische productie – het maken, het platte product van het ogenblik”. (Voorwoord bij: Simandron, Der Wachklopfer, herinneringsschrijven voor Klaus Gamber, Keulen 1989.)

[14] Suarez, De Charitate, disputatio XII de schismate; geciteerd naar: G. Mura: Bischofsweihen durch Erzbischof Lefebvre, Zaitzkofen 1992, blz. 102. Verg. hiervoor Paul Kramer, Theologische Rechtfertigung des Festhaltens … blz. 21 e.v.

[15] Sacrosanctum Concilium Nr. 23. Duitse tekst: LThK band 12, blz.35.

[16] Vgl. Hans B. Meyer, Gottesdienst de Kirche, Handbuch der Liturgiewissenschaft Teil 4: Eucharistie, Regensburg 1989, blz. 143.

[17]Messe und Herrenmahl. Eine Studie zur Geschichte der Liturgie, Bonn 1926, 33.

[18] Ordo bendicendi olea et conficienda chrisma: “Geschikte materie voor de sacamentele zalvingen is olijfolie of mogelijkerwijs een andere plantaardige olie”. In: Rennings, Heinrich: Dokumente zur Erneuerung der Liturgie. Kevelaer: Butzon & Bercker 1983. Nr. 2234.

[19] Rennings, a.a.O. Nr. 2921.