Les 11: De Goddelijke Genade.

Tweede Deel: Het Christelijk Leven.

Heiligmakende Genade.

Les 11: De Goddelijke Genade.

145. Wat is het christelijk leven?

Het christelijk leven is niets anders dan het bovennatuurlijk leven, dat bezield wordt door de goddelijke genade en uitgeoefend door de ingestorte deugden.

1° Bovennatuurlijk leven: het ligt boven de eisen van iedere geschapene natuur. Het pasgeboren kind dat nog niet gedoopt werd is volledig mens, bezit de menselijke natuur in haar volheid, ook zonder het Doopsel dat bovendien het bovennatuurlijk leven schenkt als een onwaardeerbare toemaat.

2° Dat bezield wordt door de goddelijke genade, nl. door de heiligmakende genade, de genade die heilig maakt, een nieuw leven toevoegt: zoals in de natuurlijke orde de ziel het leven is van het lichaam, het lichaam bezielt, zo is de heiligmakende genade als de ziel van de bovennatuurlijke levenswijze van de mens.

3° Uitgeoefend door de ingestorte deugden: Verstand en wil zijn de vermogens der ziel. Zoals de ziel verbovennatuurlijkt wordt door de heiligmakende genade, zo worden haar vermogens, verstand en wil vaardig gemaakt tot bovennatuurlijk handelen door de ingestorte deugden de goddelijke deugden en de zedelijke deugden. Zo is het christelijk leven anders niet als het praktisch onderhouden van de christelijke geloofs- en zedenleer.

146. Wat is de goddelijke genade?

De goddelijke genade is een bovennatuurlijke gave, die God ons uit louter goedheid, door de verdiensten van Jezus Christus, verleent, om onze zaligheid te bereiken.

1° Bovennatuurlijke: boven de natuur, d.w.z. boven alle krachten, boven alle eisen der redelijke natuur van de mens: de genade is iets goddelijk, dus oneindig verheven boven het louter-natuurlijke.

2° Gave: iets dat men krijgt zonder er recht op te hebben, zonder voorafgaande verdienste. Zo schrijft S. Paulus: “Maar als het door genade is, dan is het niet meer omwille der werken anders zou de genade geen genade meer zijn” (Romeinen 11:6).

3° Die God verleent: God alleen kan zijn goddelijk leven meedelen.

4° Uit loutere goedheid: God is er niet toe gehouden; wanneer Hij het doet, dan is het uit pure goedheid. Goedheid is uiteraard mededeelzaam. God deelt zijn eigen leven mee aan de mens.

5° Door de verdiensten van Jezus Christus: Adam en Eva hadden het bovennatuurlijk leven dat hun aanvankelijk was verleend voor hen en hun nakomelingen, verbeurd door hun zonde, Christus heeft voor ons dit leven terug herwonnen, verdiend door zijn lijden en kruisdood.

6° Om onze zaligheid te bereiken: we werden door God bestemd tot de hemel, een bovennatuurlijk doel: we moeten dan ook over een bovennatuurlijk middel beschikken om dat bovennatuurlijk doel te bereiken; dat is namelijk de goddelijke genade.

147. Hoeveel soorten van genade zijn er?

Er zijn twee soorten van genade: de heiligmakende genade en de dadelijke genade.

1° De heiligmakende genade die ons heilig maakt, die ons brengt in een blijvende toestand van heiligheid.

2° Dadelijke genade: de voorbijgaande genade, de genade voor de daad van dit ogenblik.

148. Wat is de heiligmakende genade?

De heiligmakende genade is een bovennatuurlijke en blijvende hoedanigheid, aan onze ziel zelf gegeven, die ons deelachtig maakt aan het goddelijk leven, ons aldus heiligt en ons verheft tot kinderen van God en erfgenamen van de hemel.

1° Bovennatuurlijke: boven de eisen, boven de krachten van de geschapen natuur.

2° Blijvende: ten minste zolang men geen doodzonde bedrijft: de doodzonde doodt in ons dat leven.

3° Hoedanigheid: gelijk b.v. de geleerdheid van een mens niet van hem kan weggenomen worden maar als een hoedanigheid in zijn ziel is, namelijk in zijn verstand, zo is de heiligmakende genade eveneens in de ziel, niet aangeworven, zoals men geleerdheid aanwerft, maar door God rechtstreeks ingestort in de ziel.

4° Aan onze ziel: de genade is een geestelijk iets, bestaat dus niet in het lichaam dat stoffelijk is maar in de ziel die geestelijk is.

5° Maakt ons deelachtig aan het goddelijk leven: een nieuw leven, het goddelijk leven wordt als het ware ingeënt op onze ziel; dit op een geheimvolle, voor ons onbegrijpelijke manier. De ziel, in haar innigste wezen, blijft wat ze is, namelijk een menselijke ziel, we worden geen goden maar het goddelijk leven wordt als overgeplant in ons zielenleven: de genade transfigureert de ziel, verheft ze, maakt ze oneindig schoner.

Enkele vergelijkingen: het gloeiende ijzer blijft ijzer maar is van het vuur gans doortrokken; een kerkraam waar de zon haar volle licht en warmte doorheen straalt; een stuk stof dat gans doortrokken is na een purperbad.

Die doorgloeiing van het ijzer, die doorstraling van het kerkraam door de zon, dat doortrokken zijn van de stof door de purperkleur, het zijn zwakke beelden van de vergoddelijking der ziel door de genade. Het ijzer blijft ijzer: zo ook de ziel blijft ziel, onderscheiden van God; niettemin heeft ze een nieuwe manier van zijn aangeworven, een nieuwe gedaante verkregen. Dit wezenlijk verschil is er nog dat die gedaanteverandering der ziel iets zuivergeestelijk is, niets stoffelijk.

Vermits we begrensde, beperkte schepselen zijn, zo is ook onze deelname aan de goddelijke natuur beperkt, begrensd. Trouwens God kan zijn goddelijke natuur niet volledig aan het schepsel meedelen.

6° Aldus heiligt: vermits we hierdoor het goddelijk, hoogst-heilige leven in ons dragen.

7° Ons verheft tot kinderen van God: “dat wij kinderen van God heten en zijn”. (I Johannes 3-1) We delen waarachtig in het goddelijk leven op een geheime doch niettemin werkelijke wijze.

8° Erfgenamen van de hemel: “indien we kinderen zijn, zijn we ook erfgenaam, erfgenamen van God en mede-erfgenaam van Christus”. (Romeinen 13:17) De hemel is inderdaad niets anders dan ‘rechtstreeks God te aanschouwen en te beminnen’, daartoe werden we bekwaam gemaakt door de goddelijke genade, die na de beproevingstijd dezer aarde zal openbloeien tot eeuwige glorie.

149. Is de heiligmakende genade een grote schat?

De heiligmakende genade is de allergrootste schat, want ze doet ons leven als kinderen van God; zonder haar zijn wij onbekwaam om verdiensten te verwerven en onze eeuwige zaligheid te bereiken.

1° God is het hoogste goed; zo is dan ook het goddelijk leven de allergrootste schat; niets gaat er boven ons kindschap tegenover God.

2° Wie de heiligmakende genade niet in zich heeft is bovennatuurlijk-dood, kan dus geen verdiensten aanwinnen, noch zalig worden.

150. Hoe verliest men de heiligmakende genade?

Men verliest de heiligmakende genade door de doodzonde.

De doodzonde, zoals de naam zelf het aanduidt, doodt in ons het goddelijk leven.

151. Kan men de heiligmakende genade terugbekomen wanneer men het ongeluk gehad heeft ze te verliezen?

Wanneer men het ongeluk gehad heeft de heiligmakende genade te verliezen kan men ze terugbekomen door het Sacrament der Biecht of door een volmaakt berouw.

1° Door de Biecht waarin een onvolmaakt berouw voldoende is.

2° Buiten de Biecht wordt er een volmaakt berouw vereist.

152. Welke zijn de voornaamste middelen om de heiligmakende genade te behouden en te vermeerderen?

De voornaamste middelen om de heiligmakende genade te behouden en te vermeerderen zijn de Sacramenten, het gebed en het beoefenen der deugden.

1° Al de Sacramenten, ook de devotiebiecht (biecht die men spreekt, zijnde in staat van genade) geven vermeerdering van heiligmakende genade (zie verder nr. 323).

2° Het gebed is een der voornaamste middelen, door God zelf aangewezen om genaden te bekomen (zie verder nr. 323).

3° Door het beoefenen der deugden winnen we nieuwe verdiensten aan die eveneens de heiligmakende genade vermeerderen.

153. Wat is de dadelijke genade?

De dadelijke genade is een bovennatuurlijke en voorbijgaande hulp die ons verstand verlicht en onze wil versterkt om het goede te doen en het kwade te laten.

1° Bovennatuurlijke hulp: die hulp komt rechtstreeks van God: er is als een goddelijke invloed die zich inschakelt in ons zielenleven, zielenwerking; het ‘hoe?’: dit blijft ons een geheim en bovendien zijn we die inwerking van God op onze ziel meestal onbewust.

2° Voorbijgaande hulp: het is de genade voor de daad van dit moment, in tegenstelling met de heiligmakende genade die een bijblijvende zielentoestand is.

3° Die ons verstand verlicht: om beter te zien wat goed is, wat moet gedaan worden: verstand en wil zijn de twee vermogens der ziel door dewelke de ziel handelt.

“God opent de ogen der mensen opdat ze zich bekeren van de duisternis tot het licht” (Handelingen 26:18).

“God heeft ook in onze harten geschenen om er het licht te brengen van de kennis van Gods glans” (II Korintiërs 9:6).

4° En onze wil versterkt, beweegt tot het goede: “Niemand kan tot Mij komen indien niet de Vader, die Mij zond, hem trekke” (Johannes 6:44).

“Want het is God die in u werkt en het willen en het volbrengen, om zijn goedwilligheid” (Filippenzen 2:13).

154. Hebben alle mensen de dadelijke genade nodig?

Alle mensen, zowel zondaars als rechtvaardigen, hebben de dadelijke genade nodig.

1° De gevallen mens, d.w.z. de mens na de erfzonde, kan zonder behulp der dadelijke genade sommige natuurlijk-goede werken volbrengen.

2° De gevallen mens kan, zonder behulp der dadelijke genade niet de gehele natuurwet onderhouden. Hij kan evenmin lang vrij blijven van de doodzonde, indien hij niet gesteund wordt door de dadelijke genade.

3° Voor iedere daad, die verdienstelijk is voor de hemel, behoeft de mens de dadelijke genade: dit is een geloofspunt. “Zonder Mij kunt ge niets” (Johannes 15: 5).

Het doel is bovennatuurlijk; het middel, namelijk de handeling moet dan ook gans bovennatuurlijk zijn: er moet dus een goddelijk element een goddelijke werking worden ingeschakeld naast of in de menselijke werking zelf.

a) De dadelijke genade is er vastzeker nodig bij de bekering van een heiden of van een zondaar: dit is een geloofspunt.

b) Het is verder theologisch zeker dat de mens nu en dan dadelijke genaden nodig heeft, vooral om zwaardere bekoringen te overwonnen.

c) Heeft de rechtvaardige de dadelijke genade nodig ook voor ieder bovennatuurlijk-verdienstelijke daad? De meeste godgeleerden antwoorden bevestigend: de tegenovergestelde mening die beweert dat de staat van heiligmakende genade daartoe volstaat is minder waarschijnlijk.

4° ‘De genade der eindvolharding is een grote gave Gods m.a.w. de rechtvaardige kan niet tot het einde toe volharden zonder gans-bijzondere hulp van God: dit is een geloofspunt: “Terwijl ik dit vertrouwe dat Hij die een goed werk in u begonnen heeft, het voleinden zal tot de dag van Christus Jezus” (Filippenzen 1:6).

5° De gevallen mens, ook de rechtvaardige kan niet zijn hele leven lang alle dagelijkse zonden vermijden zonder bijzondere dadelijke genaden: dit is een geloofspunt.

155. Geeft God aan iedereen voldoende genaden om zalig te worden?

God geeft aan iedereen voldoende genaden om zalig te worden; degenen die verloren gaan, gaan verloren door hun eigen schuld.

1° De genade Gods is volkomen genade, gave, d.w.z. de mens kan ze nooit opeisen, nooit rechtstreeks verdienen. God is enkel de genade verplicht aan ZichZelf, in die zin dat Hij de genade beloofd heeft en getrouw is aan zijn belofte.

2° God wil alle mensen zaligen, allen verheffen tot het bovennatuurlijk leven: dit is een geloofspunt.

3° God schenkt zijn genaden zeer vrijgevig, overvloedig.

“Maar de genadegift is niet gelijk de schuld. Indien immers door de schuld van één (Adam), allen moeten sterven, dan is veel meer de genade van God en de gave in de genade van de éne mens Jezus Christus, over allen overvloedig gekomen” (Romeinen 5:15).

“…want dezelfde is de Heer van allen, rijk over allen die Hem aanroepen” (Romeinen 10:12).

Menige parabel uit het Evangelie wijst eveneens op Gods vrijgevigheid: de parabels van ‘De Verloren Zoon’, ‘De Goede Herder’ op zoek naar het honderdste schaapje; Christus' houding tegenover de overspelige vrouw, tegenover Petrus, de goede moordenaar en zovele anderen.

De talloze bekeringen in de loop der tijden tot op onze dagen bewijzen eveneens Gods vrijgevigheid.

4° Aan alle mensen verleent God voldoende genaden om zijn geboden te onderhouden, om de doodzonde te vermijden: dit is een geloofspunt.

5° Aan alle zondaars, ook aan de meest versteende zondaars geeft God voldoende genaden ter bekering.

6° Aan alle heidenen geeft God eveneens voldoende genaden ter zaligheid, wat nochtans niet insluit dat ze daarom in feite tot de katholieke Kerk zullen overgaan: voor allen die het goed menen is er zaligheid en iedere mens ontvangt daartoe voldoende genaden.

Binnen die aangegeven grenzen verleent God zijn genaden toch nog op ongelijke wijze, d.w.z. aan de ene mens meer en aan de andere minder. Waarom? Omdat genade genade is: God geeft zijn genade aan wie Hij wil en zoveel Hij wil; Hij geeft aan iedere ziel voldoende, veel meer zelfs dan voldoende maar toch nog met onderscheid, omdat Hij geeft van het zijne, van datgene waar we strikt genomen geen recht op hebben. We moeten begrijpen dat God zijn bevoorrechte zielen heeft die Hij bestemt tot hogere heiligheid, aan wie Hij bijzondere opdrachten geeft, zo b.v. Ordestichters, heiligen: God is en blijft de volstrekte Meester over zijn gaven (zie de parabel van de werklieden Mattheüs 20).