​​​​​​​Les 34: II. Het Priesterschap.

Vierde Deel: De Middelen ter Zaligheid.

De Heilige Sacramenten

Les 34: II. Het Priesterschap

435. Wat is het Priesterschap?

Het Priesterschap is het Sacrament dat aan de bedienaars van de Heilige Kerk macht geeft om hun geestelijk ambt uit te oefenen, en genade om het te vervullen.

1° Uitwendig teken: de handenoplegging en de woorden van de wijdende Bisschop die de uitwerkselen van het Sacrament klaar uitdrukken.

2° Door Christus ingesteld:

a) De macht, op zijn werkelijke Lichaam gaf Jezus aan zijn Apostelen in het Laatste Avondmaal (I Korintiërs 11:23-25). Toen Jezus geconsacreerd had sprak Hij tot zijn leerlingen: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ d.w.z. doet hetzelfde wat ik zo pas deed.

b) De macht op zijn Mystiek Lichaam gaf Jezus aan zijn leerlingen toen Hij hun de macht verleende om de zonden te vergeven (zie boven nr. 410).

3° Betekent een bijzondere genade, namelijk de aanstelling tot het priesterschap en de genade om dit ambt waardig te vervullen.

4° Werkt ook uit wat het betekent, krachtens de wil van Christus die aan dit teken die genade heeft willen verbinden.

De priesters zijn de bedienaars der H. Kerk, die geestelijke gemeenschap: ze zijn aangesteld, krachtens hun wijding, om de geestelijke middelen (sacramenten, sacramentalia) toe te dienen aan de leden dier Kerk.

436. Welke macht hebben de priesters?

De priesters hebben de macht om het H. Misoffer op te dragen, de zonden te vergeven of te wederhouden, andere sacramenten toe te dienen, het woord Gods te verkondigen, en de zielzorg waar te nemen.

1° De macht over het werkelijk Lichaam van Christus: de macht om Christus aanwezig te roepen onder de gedaanten van brood en wijn, d.w.z. de macht om te consacreren, om de H. Mis op te dragen.

2° De macht over het Mystiek Lichaam van Christus, namelijk over de zielen:

a) De macht om de zonden te vergeven of te weerhouden (zie boven nr. 410).

b) De macht om de andere sacramenten toe te dienen.

c) De macht om de Openbaring voor te houden en te verklaren, d.w.z. om het woord Gods te verkondigen.

d) Zielzorg.

Ook bij de uitoefening van deze drie laatste opdrachten handelt de priester officieel in de naam van Christus, met de nodige macht toegerust en vast zeker dat God hem daartoe de nodige gaven verleent. Daarom moet hieraan bij de gelovigen beantwoorden: inwendige en uitwendige eerbied, gehoorzaamheid, vertrouwen, dankbare liefde jegens hun priesters; ook bidden en offeren voor hun heiliging die dan aan de gelovigen zelf ook weer ten goede komt.

437. Is het een grote genade en een grote eer priester te worden?

Ja, het is een grote genade en een grote eer priester te worden, want de priester is deelachtig aan het priesterschap van Jezus Christus en is door Hem aangesteld om te arbeiden tot de glorie van God en de zaligheid der zielen.

1° Het is een grote genade: “Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren”. (Johannes 15:16) De macht van de priester komt door een uitverkiezing van God, een roeping.

2° Het is een grote eer: de priester deelt in de goddelijke macht van Christus: hij zet dus het werk voort van Christus in zijn naam en in naam van zijn H. Kerk. De priester is de middelaar tussen God en de mensen: hij moet de mensen naar God leiden en brengt God met al zijn gaven tot de mensen. De priester is bij uitstek de man Gods; de man die in Christus en door Christus en met Christus glorie brengt aan God, en de zielen ter eeuwige zaligheid brengt.

438. Wat moet het kind doen, dat denkt de priesterroeping te hebben?

Het kind dat denkt de priesterroeping te hebben, moet de raad van zijn biechtvader volgen en een godvruchtig, rein en werkzaam lenen leiden.

1° Een vaste biechtvader nemen en zijn raad zorgvuldig volgen: in zulke gewichtige zaak heeft de jongen een wijze raadsman nodig: de biechtvader ontvangt genaden van staat om de zielen te leiden en zal dus best oordelen of er waarlijk roeping aanwezig is.

2° De jongen zelf moet zich ernstig voorbereiden:

a) Door diepe godsvrucht aan te kweken: de priester moet anderen ter zaligheid leiden en moet daartoe zelf eerst diep godvruchtig zijn om anderen door woord en voorbeeld van zijn eigen overvloed te kunnen meedelen. Daartoe dus ook o.a. veelvuldig gebruik maken van de sacramenten van biecht en communie.

b) Door rein leven: de priester moet algeheel kuis, rein leven niettegenstaande hij, door zijn ambt zelf, dikwijls in contact moet komen met de ondeugd: daarom moet de jongeling zich, op dat gebied vooral met de hulp van de genade opwerken tot hoger deugdzaamheid om later bestand te wezen tegen de gevaren der wereld, die nu nog groter zijn dan vroeger.

c) Door werkzaam leven: tegenwoordig moet de priester een veel drukker apostolaat uitoefenen dan vroeger: dat vergt inspanning, volhardende moed want, nu meer dan vroeger, stoot de priester op boosheid en onverschilligheid.

439. Wat moeten de ouders doen, wier zoon de priesterroeping heeft?

De ouders, wier zoon de priesterroeping heeft, moeten in hem Gods roeping eerbiedigen en hem helpen om eraan te beantwoorden.

1° Roeping is een persoonlijke zaak tussen God en de ziel: het recht is eerst aan de kant van hem die geroepen wordt en dus hebben de ouders de plicht dit recht van hun zoon te eerbiedigen.

2° Hun zoon helpen: krachtens het vierde gebod moeten de ouders de toekomst van hun kinderen zo goed mogelijk verzekeren. Wanneer hun roeping duidelijk is, na voldoende beproefd te zijn geweest, wanneer Gods Wil zich duidelijk aftekent dan moeten zij hun kinderen helpen tot het verwezenlijken van die toekomst, en vertrouwen op de bij stand van God: Hij wil het doel en zal dan ook de middelen daartoe verlenen.