Paasavond

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Paasavond

Thema: Christus is in ons verrezen door ons doopsel, Alle­luia!

Oorspronkelijk en tot in de middeleeuwen was deze dag een dag zonder misliturgie, een stille dag. Het officie, dat we nu vieren, was toen de heilige nachtwake van Zater­dag tot Paasmorgen. Laten we weer bidden, zoals gisteren, al kijkend en al luisterend. Om goed te begrijpen, wat we horen en zien, moeten we ons voorstellen, dat alles in de nacht ge­schiedde, en dat het centrum en het hoogtepunt van de ceremo­nie is de doop der geloofsleerlingen: we moeten dus de ge­beden, lezingen en handelingen volgen, alsof we zelf catechu­menen of doopleerlingen waren. We vieren de verrijzenis van Christus in de herboren zielen der nieuwgedoopten.

I. Paaskaars.

Het officie begint laat in de avond en het is pikdonker. Er moet dan ook eerst en vooral licht gemaakt en bijgevolg eerst vuur geslagen worden. Vuur en licht worden gewijd, alsook de wierookkor­rels, die in de paaskaars moeten worden aangebracht. Alles wat tot de cultus, de dienst van God gebruikt wordt, moet eerst ontsmet en gewijd worden. Broeder, bedenk hier, dat het van veel groter belang is, dat het vuur binnen u, uw liefde, het licht binnen u, uw kennis, de wierook binnen u, uw levenskrachten, zouden ontsmet en geheiligd worden, opdat zij voortaan enkel in de dienst van God zouden staan. Eerst wordt één lichtje aangemaakt, dan een tweede, dan een derde, tel­kens onder een hoger-klinkende vreugdekreet: Lumen Christi!

Deo Gratias! Christus ons licht: Gode zij dank! En nu begint een wonder triomflied, aangeheven door de diaken, de paas-heraut, de verkondiger der verrijzenis (wat een schone titel! Mochten we dat allen immer zijn voor ons volk)! Exsultet, 't lof- en wijdingslied van de paaskaars, die 't zinnebeeld is van Christus. “Dat de engelen en de aarde jubelen, dat de Heilige Kerk, onze Moeder, zich verheuge, want het heilig licht is opgegaan. Dit is de nacht, waarin Christus, na de ketenen der zonde te hebben verbrijzeld, zegepralend uit het graf op­rijst. O wonderbare tegemoetkoming van uw liefde tot ons! O onschatbare liefde, ons door de Liefde bewezen: om mij, de slaaf, vrij te kopen, hebt Gij uw Zoon geleverd! O zalige zonde, die zulk een zo grote verlosser verdiende te hebben”! Weldra wordt de paaskaars en daarna de lampen van het heiligdom aangestoken, als zinnebeeld van de verrij­zende Christus, die stralend uit zijn graf opstaat.

II. Doopplechtigheid.

Nu volgt een reeks lezingen, die ons heel waarschijnlijk vervelend schijnen, maar die we veel meer zouden smaken, indien we ze beluisterden zoals de doop­leerlingen: ze waren immers een rechtstreekse voorbereiding tot het doopsel en dienden, om hen te wijzen op al de goede­ren, waaraan ze door de doopgenade zullen deelachtig wor­den. Mochten wij uit die lezingen uit de Wet en de Profeten telken jare een hogere achting opvatten, voor wat het doopsel in ons uitgewerkt heeft!

Nu wordt het doopwater plechtig gewijd door de aanroeping en de uitstorting van de Heilige Geest: uit dat water en de Heilige Geest worden de dopelingen herboren. Schoon moest het zijn, een hele stoet volwassen nieuwgedoopten, in 't witte priesterkleed en met brandende fakkel in de hand, plechtig te zien opstappen naar 't altaar, om voor 't eerst deel te nemen aan het heilig misoffer, en hun eerste Kommunie te ontvangen, terwijl alle engelen en heiligen bijgeroepen worden, om voor hen te bidden! Broeder, ware het nu 't ogenblik niet voor u, om met dankbaarheid uw wedergeboorte tot Godskind te herden­ken, en om uw doopbeloften te vernieuwen? “Vader in de hemel, ik verzaak aan de vader van de leugen en van de zonde, aan al zijn bedrieglijke verleidingen en aan zijn werken, zijn vernielingswerk, de zonde. Ik wijd mij toe aan U, o Vader van de waarheid en van de heiligheid, aan U, o Zoon, Jezus­ Christus, die de weg zijt tot de Vader, en aan U, o Heilige Geest, onze heiligmaker”. Het doopsel is als een soort reli­gieuze professie: we zijn religieuzen van God, godgewijden. Mocht dat nu eens waar worden. Daarom aanroepen we al de heiligen, in 't bijzonder onze patroonheiligen, opdat zij voor ons zouden bidden.

III. H. Mis.

Aanstonds na de litanie van alle heiligen begint de heilige mis, de middernachtmis van Pasen. 't Gloria wordt jubelend aangeheven, 't orgel dreunt en de klokken zenden heinde en ver de blijde mare der verrijzenis. We smeken met de Kerk: “O Heer, bewaar in uw nieuwgedoopten (en ook in ons, uw oud-gedoopten), de Geest van uw aangenomen kin­deren, opdat zij, vernieuwd naar lichaam en ziel, U vlekkeloos mogen dienen (Coll.).

Luister nu naar wat Sint Paulus persoonlijk tot u zegt:

“Broeder, ge zijt een gedoopte, dus een verrezene-met-Christus. Zoek dan ook uw geluk boven u, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand van de Vader, en smaak dan nog enkel de goederen, die boven u zijn, niet deze, die op de grond lig­gen”.

Nu wil de Kerk ons les geven in 't zingen van het alleluia: driemaal zingen de priesters het ons voor, telkens op een ho­gere toon, driemaal doen zij het ons nazingen. Het is het can­ticum novum, het jubellied der eeuwigheid, dat onze Moeder de H. Kerk ons aanleert.

Hoor nu rechtstaand, 't verhaal van de verrijzenis, volgens Mattheus (Evang.): 't was na de Sabbat, bij 't aanbreken van de Zondag (zoals nu ook in 't nachtelijk officie de dageraad van de Paasmorgen aanbrak). Maria Magdalena en de an­dere Maria gaan naar het graf. Daar vernemen zij van een engel, dat Jezus, die ze zoeken, verrezen is.

Na de kommunie weerklinken de blijde, korte lauden, de lofzang die de H. Zacharias, vol vreugde moet gezongen hebben bij de naamgeving van zijn zoon, Johannes, die eens Jezus zal aanduiden als het Lam Gods, dat de zonden van de wereld zal wegnemen: het Benedictus.

En de H. Mis eindigt met dat heerlijk slotgebed: Heer, stort in ons uw Geest van liefde en verleen ons, dat we allen, ge­voed met uw paassacrament, in uw liefde eendrachtig mo­gen blijven (Postc.). Wat een prachtige formule van “concen­tratie”, van kristelijke verbroedering. O mocht Pasen ons opnieuw tot broeders maken!

Besluit.

Nooit, nooit meer mag 't alleluia der verrijzenis in mijn ziel uitsterven. Ik wil leven en blijven leven als een verrezene!

Zalig Pasen!