Brief aan de vrienden en weldoeners, n. 92: De zuiverheid van hart

Brief van de Algemeen-Overste aan de vrienden en weldoeners, n. 92.

ALLEEN DE ZUIVERHEID VAN HART BEWAART DE ZUIVERHEID VAN GELOOF IN ONS.

Beste gelovigen, vrienden en weldoeners,

In de historische omstandigheden die de onze zijn, heeft God de Priesterbroederschap Sint-Pius X tot een heel bijzondere strijd voor het geloof geroepen. Het gaat er voor ons om het te bewaren, te belijden, te beminnen en door te geven. Het is belangrijk om de onderliggende redenen van die strijd, de vereisten ervan en datgene waartoe het ons moet leiden goed te begrijpen, teneinde er alle consequenties voor onze zielen uit te trekken.

Geloof, de onaantastbare hoeksteen

Het geloof loopt, hier op aarde, vooruit op de aanschouwing Gods die we zullen genieten in de eeuwigheid, en waarvoor het plaats zal inruimen. Het is de bovennatuurlijke kennis van God, en alles wat dit aangaat, zonder mogelijkheid tot dwaling. Om die reden is het geloof een ondeelbaar geheel dat we ontvangen door de goedheid van God, die ons de kennis meedeelt die Hij van zichzelf heeft. In dat opzicht is het heel begrijpelijk dat het geloof de uitdrukking van de waarheid bij uitnemendheid is: de bovennatuurlijke waarheid die aan de zielen wordt verleend zonder de minste mogelijkheid tot dwaling.

Het is iets heel anders dan de persoonlijke mening of waardering van iemand die zijn eigen “waarheid” verkiest boven een andere, al naargelang zijn oordeel of ervaring; een dergelijke waarheid komt veeleer overeen met het “geloof” van een vrijdenker, ontdaan van elk bovennatuurlijk element, en verlaagd tot het niveau van een politieke en fundamenteel betwistbare keuzemogelijkheid. Het geloof is een kennis van een andere, in wezen bovennatuurlijke orde, waarin wij de absolute garantie hebben ons niet te vergissen, want de minste dwaling zou onverenigbaar zijn met de goddelijke waarheid. Een waarheid die immers slechts één enkele zweem van dwaling bevatte, zou eenvoudigweg ophouden goddelijk te zijn en de waarheid te zijn. Bijvoorbeeld: een Christus die zowel waarlijk God als waarlijk mens, Koning als Profeet was, maar zonder ook Verlosser te zijn, zou niet de ware Christus van ons geloof zijn. Hij zou evenmin een “mindere Christus” zijn – iets wat niet kan bestaan –, maar eenvoudigweg iets anders. Eén enkele dwaling tast onvermijdelijk heel het gebouw van het geloof en van het dogma aan, net zoals enkele druppels vergif volstaan om een grote hoeveelheid water ongeschikt voor consumptie te maken.

Strijd voor het geloof, in de Kerk en in de Broederschap

Die achtergrondkennis is onontbeerlijk om goed te begrijpen waarom de Kerk, heel haar geschiedenis lang, de verdediging van het geloof als eerste bekommernis heeft gehad, op het gevaar af te twisten, te veroordelen, vervolging te ondergaan, om deze of gene uitdrukking van het dogma te verdedigen. De minste toegeving op dat vlak zou verraad aan Onze Heer, aan haar zending en aan de zielen hebben betekend.

De mens is immers gemaakt om God te kennen, en in het bijzonder om Hem via Onze Heer Jezus Christus te kennen: “Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen” (Joh. 1, 18). Zonder die kennis die ons alleen door het geloof wordt aangereikt, is het onmogelijk om God te behagen en naar Hem toe te gaan. Onmogelijk Hem te kennen en, bijgevolg, hem te beschouwen, in Hem zijn eigen geluk te vinden, Hem te beminnen en te dienen, want men kan niet zijn hart geven noch zijn wil opdragen aan een onbekende. Het geloof behouden is letterlijk een kwestie van leven of dood. Het geestelijk leven hier op aarde is onmogelijk zonder de instemming van heel ons verstand met de goddelijke waarheid in haar volkomenheid. Het is dat bezit van Onze Heer zelf, vleesgeworden en door het geloof kenbaar geworden Waarheid, dat de voorwaarde en de eerste oorzaak is van het christelijk leven, begin van het eeuwig leven.

We mogen dat nooit vergeten: wanneer de Broederschap als zodanig, of elkeen van ons in zijn dagelijks leven, wordt geroepen om het geloof in het openbaar te belijden en te verdedigen, dan gaat het er niet om een persoonlijke optie of een nuance aan te voeren die ons gepaster zou lijken. Het gaat eenvoudigweg om een belijdenis die absoluut noodzakelijk is de zielen Onze Heer te laten kennen zoals Hij is, en om hun hele bestaan, in de tijd en in de eeuwigheid, op te bouwen rond diezelfde kennis en in overeenstemming daarmee. Dat christelijke leven is heel zeldzaam geworden vandaag, want het geloof zelf, dat als enige zoiets mogelijk maakt, is aan het verdwijnen.

Maar wat moeten wij doen opdat dat leven, eigen aan “de rechtvaardige die uit het geloof leeft”, in ons vrucht draagt? Wat moeten wij doen om ons niet te beperken tot een zuiver formele instemming met het geloof, maar ons geluk te vinden in het bezit van de waarheid? Wij moeten het geloof in ons zijn eigen uitwerking laten hebben, te weten de zuivering van het hart: zo zal elk obstakel worden overwonnen dat de volmaakte instemming van onze ziel met Onze Heer in de weg staat, [Hij] die zowel Waarheid is waarnaar met het verstand wordt gezocht als hoogste Goed waarnaar met het hart wordt gezocht.

Onvervalst geloof zuivert het hart

Geloof dat niet oppervlakkig of dood is, zal een ziel ingrijpend veranderen, eerst en vooral door de zuiverheid erin voort te brengen. Dat is logisch en gemakkelijk te begrijpen, want wie leeft uit het geloof geeft zijn eigen leven vorm conform een hoger ideaal: bijgevolg neemt hij afstand van al wat lager is en een mogelijk obstakel is voor zijn verandering. Met andere woorden: het onvervalste geloof, vergezeld van naastenliefde, verheft een ziel en zodoende neemt de ziel afstand van al wat aards of werelds is. Ze neemt afstand van alle onzuiverheid.

Laten we een voorbeeld nemen dat Sint-Thomas graag gebruikte: een metaal wordt onzuiver als het met een minder edel metaal wordt gelegeerd. Zilver is niet onzuiver door legering met goud; maar het is het wel door legering met lood. Idem voor de ziel, die meer waardigheid bezit dan alle tijdelijke en lichamelijke schepselen: zij wordt onzuiver gemaakt als ze zich aan die laatste onderwerpt door een ongeordende liefde of gehechtheid. Zij wordt van die smet gezuiverd door de tegenovergestelde beweging, namelijk wanneer zij streeft naar wat boven haar is, naar God. Het spreekt voor zich dat die beweging afhangt van het geloof, het enige wat haar mogelijk maakt: om dichter bij God te kunnen komen moet men Hem kennen, en om Hem te kunnen kennen moet men in Hem geloven. En dat is de reden waarom het eerste uitgangspunt voor de zuivering van het hart het geloof is. En als dat geloof zijn vervolmaking vindt in een onvervalste naastenliefde zal het een volmaakte zuivering bewerken.

Het geloof sluit namelijk op de eerste plaats de onzuiverheid uit, die daaraan tegengesteld is: de onzuiverheid van de dwaling in het verstand. Maar als men het laat inwerken, als men het de ziel ingrijpend laat veranderen, dan vernietigt het uiteindelijk elke morele onzuiverheid, elk obstakel dat de volmaakte vereniging van de ziel met Onze Heer in de weg staat. Dat betekent dat het na het verstand ook het hart zuivert – en dus vrij maakt. Dat is de betekenis van de uitdrukking: “de rechtvaardige leeft uit het geloof”.

Zuivere ziel straalt geloof uit en getuigt ervan

“Wanneer dus uw oog helder is, zal heel uw lichaam verlicht zijn.” (Matt. 6, 22). Dat is hoe Onze Heer deze fundamentele waarheid uitdrukte en onderwees. Met andere woorden, de eerste geloofsbelijdenis die Hij van elke ziel verwacht, is die van een verlicht bestaan, dat de zichtbare weerspiegeling is van wat het oog van het verstand in het geloof beschouwt. Dat is wat het leven van een ziel al zijn waarde geeft, en het diep apostolisch maakt, in staat om anderen te overhalen. Want men kan dat licht niet verstoppen. En hoe dieper de wereld in de duisternis van de zonde verzinkt, hoe feller dat licht schijnt.

Wanneer een ziel diep verenigd met Onze Heer leeft, wanneer haar hele levenswandel doordrongen is van het verlangen Hem te behagen en aan Hem gelijkvormig te worden, diens deugden in zich te reproduceren, alles uit liefde voor Hem te volbrengen, dan straalt haar leven zó dat ze werkelijk een licht voor de wereld is. Het is daarom dat de wereld – altijd al, maar vooral vandaag – niet ongevoelig kan blijven voor het getuigenis van de zuiverheid: ofwel wordt ze er diep door gesticht, ofwel wordt ze razend wegens het impliciete verwijt dat ze krijgt. Dat getuigenis verdeelt zoals elke uiting van de waarheid dat doet.

Geloof zonder zuiverheid van het hart is in gevaar

Laten we nooit de enge band tussen geloof en zuiverheid uit het oog verliezen: we kunnen God niet waarachtig kennen zonder door die kennis te worden gezuiverd; en tezelfdertijd kunnen we niet beweren Hem te kennen zonder de zuiverheid. Er is als het ware een dubbele zuiverheid of, beter gezegd, de zuiverheid speelt een dubbele rol in het geestelijk leven en het geloofsleven: enerzijds is de zuiverheid van het hart de uitwerking van het geloof, maar anderzijds maakt ze ook de ziel ontvankelijk voor de kennis en de aanschouwing van God. Met andere woorden: zuiverheid is zowel gevolg als oorzaak; een beetje zoals de maan, die in staat is om licht te ontvangen, maar ook te verbreiden door weerkaatsing.

Daaruit volgt dat de beste garantie om het geloof te bewaren op de eerste plaats ligt in de voortdurende inspanning om de zuiverheid te onderhouden, en in de liefde voor deze deugd. Elke andere inspanning zou ijdel zijn, indien ze niet met dat resultaat werd bekroond.

Gewoonlijk bekoort de demon – als gewiekste psycholoog en kenner van de mensenziel, van dier zwakheden en dier neigingen – een goede christen niet onmiddellijk met de geloofsafval. Dat zou grotesk zijn. Hij probeert veeleer langzaam op hem in te werken, door hem de geest van de wereld tot zich te laten nemen, door hem geleidelijk te verzwakken via een leven in compromis met de wereld, een leven dat steeds vreemder wordt aan de vereisten van het geloof, en dat erin slaagt, op welke manier dan ook, de zuivering van het hart te verhinderen. Zo blijft het geloof ondoelmatig, zwak, ontdaan, niet van zijn dogmatische inhoud, maar van zijn kracht, beroofd van zijn vermogen om een ziel ingrijpend te veranderen en om leven te verwekken en te behouden.

Het is het drama van veel christenen die het geloof verloren zijn zonder het te beseffen, zonder het te merken, zelfs zonder het te willen, zonder een daad van geloofsafval in de eigenlijke zin, maar alleen door zich mee te laten voeren met de stroom van de wereld. Wat kwamen die zielen tekort? Zeker, ze hadden de sacramenten, het geloof, misschien zelfs goede gewoonten … maar hun hart was waarschijnlijk niet gezuiverd of afdoende beschermd. Het is een drama dat – we moeten het met bescheidenheid erkennen – op lange termijn ook het onze zou kunnen worden.

Het is ook het drama dat, toegepast op een collectiviteit, aan verschillende crises in de Kerk ten grondslag ligt, dat in schisma en ketterij is uitgemond. Volledige volkeren waren bereid om het katholieke geloof te verlaten, en daarmee ook de Kerk, want hun geloof was geleidelijk aan verzwakt; in sommige gevallen was het zelfs onbeduidend geworden: het oefende geen werkelijke invloed op de harten meer uit. Het was oppervlakkig gebleven: het verlichtte nog zo goed en zo kwaad als het kon hun verstand, maar zonder de zielen ingrijpend te veranderen, zonder zijn stempel op hun leven te drukken. Het modernisme zelf vindt zijn oorsprong en succes in een verlangen zich tot elke prijs te verzoenen met een wereld die onverschillig staat tegenover God, met de geest, de mentaliteit, de beginselen daarvan. Men wou blijven geloven, zolang men maar in harmonie met de moderne maatschappij kon leven, en die laatste in haar intellectuele en morele evolutie kon volgen. Om dat te bereiken verkoos men om het geloof te wijzigen, de vereisten ervan, de uitwerking ervan in de ziel, veeleer dan het te verwelkomen zoals God het ons geeft, en het vrucht te laten dragen: de toestand die daaruit voortkomt, en waarin de Kerk zich vandaag bevindt, toont goed aan hoe de teloorgang van het geloof gepaard gaat met die van de zeden.

Dat alles is dus terug te brengen tot een probleem van zuiverheid, in de diepste betekenis van het begrip. Maar wat gebeurt er met de ziel die door dat gebrek wordt verzwakt?

Blinden en slaven

Wanneer de ziel zich beetje bij beetje laat besmetten en beheersen door de geest van de wereld en door de onzuiverheid, worden haar geestelijke vermogens aangetast, wat soms onherstelbare repercussies met zich meebrengt.

Eerst en vooral is het haar verstand dat wordt verduisterd: ze slaagt er niet meer in wat werkelijk goed is te onderscheiden van wat kwaad is en, als gevolg daarvan, slaagt ze er niet meer in om zich erop toe te leggen het goede na te streven en het kwade te vermijden. Ze wordt namelijk onderworpen aan, en afhankelijk van, schijnbaar goede dingen die haar geestelijk verblinden. Dat heeft een zeer ernstige weerslag op de beoefening van de wijsheid, [de deugd] die wordt geacht de ziel te leiden bij het kiezen van de geschikte middelen om haar zedelijke vervolmaking te bereiken. Een dergelijke ziel zal niet langer in staat zijn om te luisteren of zich te laten adviseren, om zichzelf te leiden: overhaast, niet in staat tot bedachtzaamheid en standvastigheid, veroordeelt ze zichzelf tot ongelukkige keuzes die heel haar bestaan dreigen te bepalen.

Vervolgens wordt ook de wil, het vermogen van de ziel om met het goede in te stemmen, ernstig aangetast door de onzuiverheid van het hart. De liefde voor God wordt vervangen door de liefde voor zichzelf: ondanks de indruk vrij te zijn wordt de ziel slaaf van zichzelf. Dat kan haar drijven tot de verachting van God en van de godsdienst, want die laatste(n) herinneren haar onvermijdelijk aan haar dwalingen. Dat kan nog verder gaan, want de gehechtheid aan het huidige leven en de schijnbaar goede dingen ervan kan in de ziel een zodanige wanorde scheppen dat er een afkeer ontstaat van al het geestelijke, zelfs een wanhoop aan het eeuwige leven. Dat is de oorsprong van de verholen woede en wanhoop die we bij heel wat van onze tijdgenoten aantreffen. Dat is vooral de stille en verraderlijke oorsprong van het geloofsverlies.

Wat moeten we doen?

Eerst en vooral mogen we ons niet laten ontmoedigen. Het is een kwestie van leven of dood en we moeten goed onthouden dat het de genade Gods is die het mogelijk maakt om de strijd te voeren waarover we het hebben gehad. Die laatste vloeit rechtstreeks voort uit het geloof en is strikt daarmee verbonden. Het gaat niet om een bijkomstige strijd, maar om de strijd bij uitstek.

Dat gezegd zijnde, moeten we erkennen dat we niet voldoende over de zuiverheid en het aankweken van die deugd spreken. Er is een valse schroom die ons weigerachtig maakt om dit onderwerp te bespreken zoals het verdient te worden besproken. Helaas roept die deugd dikwijls iets uiterst terughoudends en persoonlijks op, iets waar slechts binnen het sacrament van de biecht over zou kunnen worden gesproken. Dat is een grote vergissing. Men moet regelmatig met kinderen en jongvolwassenen over die deugd spreken, in aan hun leeftijd aangepaste bewoordingen welteverstaan. Dat is een plicht voor alle opvoeders, zowel geestelijken als leken. We moeten de jongeren voorbereiden op de grote gevechten die ze zullen moeten leveren. En daarom moeten we twee dingen onthouden.

Ten eerste: de zuiverheid oefent een heel sterke aantrekkingskracht uit op fijngevoelige zielen die nog niet door de wereld zijn bezoedeld en nog onder invloed van de genade zijn. We moeten dit beseffen en er profijt uit halen. De menselijke natuur is geschapen om zich toe te wijden en op te offeren aan grote idealen die het hogere in haar aanspreken, en haar elk obstakel doen overwinnen. En aangezien dat eigen is aan de menselijke natuur, verandert dat niet met de eeuwen en ook niet in de moderniteit: hoe meer iets kost, hoe meer het de vurige ziel van de jeugd aantrekt, die zich ervan bewust is dat ze aan haar toekomst bouwt. Goed opgevoed en goed voorbereid, zal ze alle noodzakelijke bouwstenen bezitten om de vereiste wijsheid aan de dag te leggen bij het nastreven van dat ideaal. Maar we hebben niet het recht haar niét de kennis, de raad en de voorbeelden aan te reiken die ze nodig heeft.

Ten tweede: er zijn twee tegengestelde klippen te vermijden bij het aankweken van de zuiverheid. We worden immers gemakkelijk het slachtoffer van een dialectiek tussen twee dwalingen, die we dikwijls denken te kunnen omzeilen door een bedrieglijke gulden middenweg te vinden. Het gaat enerzijds om het puritanisme, namelijk de verenging van zuiverheid tot een streng wetboek van toe te passen uiterlijke regels. Dat is een nogal voor de hand liggende karikatuur, want men dreigt de zuiverheid, en alles wat daarmee verband houdt, te beoordelen aan de hand van een formele strengheid. Niets is helaas doeltreffender om de jeugd een cultus van het uiterlijke bij te brengen en haar van het wezenlijke weg te houden. Anderzijds is er het liberale model, dat de neiging zal hebben om elke uiterlijke regel te misprijzen, ten voordele van een pseudo-vrijheid van denken die aan geen enkele norm onderhevig is. In het eerste geval zal men de neiging hebben om het kwaad overal te zien (behalve in datgene waar het op de eerste plaats in schuilt); in het tweede geval zal men de neiging hebben om het nergens te zien. Het grote gevaar zou dan dat zijn om een soort gulden middenweg te zoeken, een compromis tussen strengheid en laksheid, door die twee uitersten af te wijzen. Laten we die dialectiek die niet echt iets nuttigs oplevert achterwege. Een dergelijk vergelijk kan geen referentiepunt zijn; het dreigt opvoeders voor altijd te misleiden en te ontmoedigen.

De ware zuivering van het hart is iets anders: zij bestaat uit de zoektocht naar de zuiverheid als deugd, die rechtstreeks voortvloeit uit het geloof, die de ziel ingrijpend verandert, die het hogere in haar aanspreekt – datgene waarvoor ze is gemaakt –, die het de ziel mogelijk maakt om sterker te worden, die haar geneigd maakt om het goede na te streven en zo haar vervolmaking te vinden. De zuiverheid is niet alleen de uitkomst van een reeks gevaren die we succesvol vermijden; zij is de voorwaarde om Onze Heer te kennen zoals de Apostelen Hem hebben gekend, overweldigd als ze waren door zijn persoon en ontstoken van het verlangen om alles aan Hem op te offeren: “En wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie als van de Eengeborene uit de Vader, vol van genade en waarheid” (Joh. 1, 14). De zuiverheid is de noodzakelijke voorwaarde om het Evangelie te lezen, niet zoals de dialogen van Plato of de fabels van Aesopus, maar als het boek dat nog in staat is om te bekeren, de ziel te veranderen en de wereld te veranderen. Zij is de voorwaarde om vrij te zijn.

Wanneer het doel duidelijk en gekend is in het licht van het geloof, wanneer de geschikte middelen om het te bereiken er ook zijn, wanneer de ziel begrijpt dat haar vervolmaking en geluk daarvan afhangen, wanneer zij wordt bevrijd van elk obstakel, dan is zij tot alles in staat om het te bereiken.

God zegene u!

Menzingen, 23 april 2023
zondag van de Goede Herder

Don Davide Pagliarani
Algemeen-Overste