VI. Het Oecumenisme

Paus Paulus VI met de zes protestantse waarnemers, die aan de discussies over de liturgische hervorming deelnamen.

VI. Het Oecumenisme

46. Wat te denken van het huidige oecumenisme?

Met Vaticanum II heeft de Kerk een nieuw standpunt met betrekking tot het oecumenisme ingenomen. Dit nieuwe standpunt komt er min of meer op neer dat men de aanspraak op de volle waarheid van het katholieke geloof heeft opgegeven en de andere christelijke belijdenissen, ja, zelfs niet-christelijke religies als gelijkberechtigde of minstens bijna gelijkberechtigde wegen tot God en tot het verkrijgen van de eeuwige zaligheid beschouwt. Het gaat niet meer om de bekering van de andere religies tot de katholieke Kerk, maar om een gemeenschappelijk samenwerken.

Dit komt b.v. daardoor tot uitdrukking, dat men het begrip “Kerk” in het Decreet over het Oecumenisme in het meervoud gebruikt en daarmee ook andere christelijke gemeenschappen toekent. Dat werd vroeger altijd vermeden. Wanneer men van “kerken” sprak, bedoelde men daarmee de plaatselijke kerkgebouwen, b.v. de kerk (= de dom) van Keulen of de kerk (= de kathedraal) van Milaan. Hoogstens werd het nog in oneigenlijke betekenis voor de afgescheiden orthodoxie gebruikt, omdat deze gewijde priesters en alle Sacramenten kent. Men hield er strikt aan vast dat er maar één Kerk is, en niet vele, want onze Heer Jezus Christus heeft maar één Bruid. De ketterse afsplitsingen van deze Bruid van Christus noemde men daarom “gezindten” of  “geloofsgemeenschappen”. De titel “Kerk” werd hun echter niet toegekend. Tegenwoordig is dit echter volkomen gebruikelijk. De theologische grond daarvoor hebben we al eerder behandeld: het subsistit in van Lumen gentium opent de weg voor het idee, dat de andere gezindten ook echte verwezenlijkingen zouden zijn van de Kerk van Christus, misschien maar ten dele, maar toch verwezenlijkingen. Zo kan men in Unitatis redintegratio Nr. 15 met betrekking tot de afgescheiden Oosterse kerken lezen: “Zo wordt dus door de viering van de Eucharistie van de Heer in deze afzonderlijke kerken de Kerk van God (!) opgebouwd en uitgebreid en door de gezamenlijke viering treedt hun onderlinge verbondenheid aan het licht”.[1] Hier wordt dus een gemeenschap, die zich van de ware Kerk heeft afgescheiden, “Kerk van God” genoemd. De jonge Ratzinger had in 1966 zelf gesproken over de “reductie van de aanspraak op de volle waarheid van het katholieke geloof, die in de nieuwe formulering [Subsistit in] onder woorden is gebracht.”[2]

Ook tegenover niet-christelijke religies doet men zijn best voor een zo positief mogelijke zienswijze. In Nostra aetate worden lofliederen op het Hindoeïsme, het Boeddhisme, de Islam en het Jodendom aangeheven. In de Misereor-Hungertuch 1984 [een kunstwerk van een Indiase schilder met een tekst van de Vereniging Bisschoppelijk Hulpwerk Misereor in Aken, voor de actie tegen honger en ziekte in de wereld] worden de gelovigen ervan op de hoogte gebracht, dat God zich niet alleen in het Christendom, maar ook in het Boeddhisme, in het Hindoeïsme en in de Islam geopenbaard zou hebben. In het commentaar bij deze hongerdoek wordt beweerd: “De vier lichtstromen verbeelden de vier methoden van Gods Openbaring.”[3] Voor de wereldmissiezondag 1989 werd de volgende “communie-overweging” voorgesteld:

“Zij geprezen Heer, God van Israël! Gij leidt door ruw terrein, Gij bevrijdt van slavernij en onderdrukking, Gij belooft een nieuwe wereld.

Zij geprezen Heer, God van Mohammed! Gij zijt geweldig en subliem, Gij zijt onbegrijpelijk en ongenaakbaar, Gij zijt groot in uw profeet.

Zij geprezen Heer, God van Boeddha! Gij leeft in de diepten van de wereld, Gij leeft in iedereen, Gij zijt de volheid van de stilte.

Zij geprezen Heer, God van Afrika! Gij zijt het leven in de bomen, Gij zijt de kracht in vader en moeder. Gij zijt de ziel van de wereld.

Zij geprezen Heer, God van Jezus Christus! Gij verspreidt Uzelf in liefde, Gij geeft Uzelf in goedheid, Gij overwint de dood”.[4]

Terwijl de Kerk zich vroeger inspande om de mensen van deze en andere heidense religies te bekeren, voert de postconciliaire Kerk een “dialoog” met hen. Verhelderend daarvoor is het document Dialoog en Missie van het pauselijk secretariaat voor de niet-christenen van 10 juni 1984.[5] Hier wordt in Nr. 1 geproclameerd: “met het Tweede Vaticaans Concilie is een nieuw hoofdstuk in de betrekkingen van de Kerk met de aanhangers van de andere religies begonnen”. Deze nieuwe houding heeft de naam ‘dialoog’ gekregen (Nr. 3). De dialoog betekent “niet alleen het gesprek, maar ook het geheel van de positieve en constructieve betrekkingen tussen de religies, met personen en gemeenschappen van een ander geloof, om zich wederzijds te leren kennen en elkaar te verrijken”. In Nr. 13 wordt vermeld:  “Dan is er de dialoog, waarbij Christenen aanhangers van andere religieuze tradities ontmoeten, om samen de waarheid te achterhalen (!) en bij werken van gemeenschappelijk belang samen te werken”. Als God zich dus ook in andere religies heeft  geopenbaard, wanneer de katholieken met de niet-christenen samen naar de waarheid zoeken en wanneer er dan een wederzijdse verrijking plaatsvindt, dan heeft de Kerk blijkbaar haar aanspraak op de volle waarheid opgegeven!

In de oecumenische catechismus, waarvoor aartsbisschop Degenhardt een voorwoord schreef en dat ook door andere katholieke bisschoppen veel lof kreeg toegezwaaid, luidt het daarom: “het doel is niet terugkeer, maar veeleer gemeenschap van zusterkerken; eenheid in verzoende verscheidenheid van de kerken – die Kerken blijven en één Kerk worden.”[6] De Regensburgse bisschop Gerhard Ludwig Müller betitelde eveneens de zogenaamde “terugkeer-oecumene” als “onjuist.”[7] Wat voor Pius XI de enige mogelijkheid was, is voor deze bisschop en voormalige professor in de dogmatiek als afgedaan.

47. Zijn de niet-katholieke christelijke denominaties gedeeltelijke verwezenlijkingen van de Kerk van Christus?

De van de katholieke Kerk gescheiden christelijke denominaties zijn afsplitsingen van de ware Kerk van Christus en maken daar geen deel van uit. Mogen ze ook enkele christelijke waarheden en in sommige gevallen de geldige Doop hebben bewaard, toch zijn ze gescheiden van het mystieke Lichaam van Christus. Wie, nadat hij heeft ingezien, dat de katholieke Kerk de enig ware Kerk is, daar geen lid van wordt, maar in een schismatieke of ketterse gemeenschap blijft, kan niet worden gered.

Paus Pius XII leert in de encycliek Mystici corporis Christi, dat er drie elementen noodzakelijk zijn om tot de ware Kerk van Christus te behoren, namelijk de Doop, het ware geloof en de onderwerping aan het wettige gezag: “Men moet echter alleen hen werkelijk tot de ledematen van de Kerk rekenen, die het bad van de wedergeboorte hebben ontvangen en het ware geloof belijden, en niet zichzelf ongelukkig van het lichaam hebben losgescheurd of om zware misdrijven door het wettig gezag uitgesloten zijn”.[8] Daarom blijken zelfs de schismatieke Oosterse kerken, hoewel zij de Sacramenten bezitten en in geloofszaken op de meeste punten met de katholieke Kerk overeenstemmen, niet tot de ware Kerk van Christus te behoren, omdat zij weigeren het oppergezag van de paus en de onfeilbaarheid van de opvolger van Petrus te erkennen. Volgens het Woord van Christus in Mt 18, 17 is ieder, die weigert naar de Kerk te luisteren, te beschouwen als een heiden en een openlijke zondaar.

Nog minder zijn ketterse gemeenschappen, zoals de protestanten te beschouwen als bij de Kerk van Christus te behoren, want zij wijken op veel punten af van het ware geloof. Het is daarom onbegrijpelijk, hoe de gemengde katholiek-lutherse commissie, die in 1983 in het Würtembergse klooster Kirchberg vergaderde, kon vaststellen: “Men begint hem (Luther) te erkennen als een getuige van het Evangelie, als een meester in het geloof en als een held van de geestelijke vernieuwing”.[9] Wat in het protestantisme aan waar en goeds te vinden is, behoort rechtmatig tot de katholieke Kerk, zoals het zelfs in het Decreet over de Oecumene Nr. 3 achteraf op aanwijzing van de paus werd toegevoegd. Het spreekt vanzelf, dat de liberale theologen daar niet blij mee waren. Rahner en Vorgrimler gaven daarop het volgende commentaar: “Dat deze waarden ‘rechtens’ (de iure) toebehoren aan de Kerk van Christus, is een van de 19 pauselijke wijzigingen, die in november 1983 achteraf aan de tekst werden toegevoegd, waarover al eerder was gestemd, en die vanwege hun angstvalligheid een ongunstigere indruk maken dan zakelijk gezien door hun leeropdracht gerechtvaardigd is. (Hier wordt alleen op de veranderingen gewezen, waardoor vooral de niet-katholieke christenen zich beledigd voelen.)”[10]

Het is daarom iets afschuwelijks en hoort tot de vele tegenspraken in de concilieteksten, wanneer dan in Nr.3 desondanks wordt geschreven: “De Geest van Christus heeft zich verwaardigd hen [de afgescheiden kerken en gemeenschappen; opm. auteur] als middel tot redding te gebruiken”.[11] Afgescheiden gemeenschappen zijn nooit middel tot redding. Wanneer de leden van deze gemeenschappen in de genade zijn, dan is dat alleen, omdat zij het niet beter weten en daarom onschuldig zijn aan hun afscheiding van het Lichaam van de Kerk. Volgens de katholieke leer kunnen zulke niet-katholieken tot de ziel van de ware Kerk behoren. Het gaat hier echter altijd om individuele personen, de niet-katholieke denominaties zijn niet door God gewild. Zij leiden niet tot de ware Kerk, maar er vanaf.

Volgens de verklaring van de Congregatie van het Geloof van 10 juli 2007 moet het ‘subsistit in’ tot uitdrukking brengen, dat de Kerk van Christus in de van Rome gescheiden kerken en kerkelijke gemeenschappen “aanwezig en werkzaam is”. Het zou “duidelijker tot uitdrukking brengen, dat buiten haar [de katholieke Kerk] structuur, veelsoortige elementen van heiliging en waarheid te vinden zijn.” Nu hebben inderdaad de protestantse gemeenschappen normaal gesproken een geldige Doop en de schismatieke Oosterse kerken kunnen in principe alle Sacramenten geldig toedienen. De traditionele theologie heeft echter altijd geleerd dat de Sacramenten van schismatieke en ketterse gemeenschappen onvruchtbaar zijn, d.w.z. geen genade schenken, zelfs wanneer zij geldig worden toegediend. Alleen wanneer de leden van deze gemeenschappen niet bewust zijn van de zondigheid van de scheiding, dus “bona fide” zijn, ontvangen zij de Sacramenten desondanks vruchtbaar. Het belangrijkste probleem bestaat hierin, dat men met het ‘subsistit in’ aan de afgescheiden gemeenschappen als zodanig een verbondenheid met de Kerk van Christus wil toekennen. Deze gemeenschappen kunnen echter als van de katholieke Kerk afgescheiden, niet redding brengend en Kerk van Christus zijn.

48. Zijn niet-katholieke denominaties en niet-christelijke religies wegen naar zaligheid?

De niet-katholieke denominaties en de niet-christelijke religies zijn geen wegen naar zaligheid, maar als zodanig wegen naar het verderf. Wel kunnen leden van valse religies hierin gered worden, wanneer zij naar hun geweten leven en proberen de wil van God te doen, in zoverre zij die kennen; maar daarover mag alleen God oordelen, die recht spreekt over hart en inborst. Daaruit volgt slechts, dat men zich in voorkomende gevallen in valse religies, of beter, ondanks valse religies kan redden, maar niet door deze valse religies.

Het is daarom verraad aan Christus, wanneer het Tweede Vaticaans Concilie in het decreet over de niet-christelijke religies, Nostra aetate, het Hindoeïsme, het Boeddhisme, de Islam en het Jodendom positief  beoordeelt. Natuurlijk hebben deze religies ook elementen die waar zijn. Die bevinden zich in iedere dwaling en in ieder onjuist systeem, want evidente onzin zou geen aanhangers vinden. Doorslaggevend is echter, dat deze religies de meest zwaarwegende dwalingen verdedigen en daarom hun leden een weg wijzen, die niet naar God en het eeuwige leven leidt.

Zo verdedigt het  Hindoeïsme de zielsverhuizing en ontneemt het aardse leven daarmee zijn ernst. In het Hindoeïsme is dit leven geen beslissende proeftijd, die voor de hele eeuwigheid bepalend is, maar de ziel wordt eenvoudig zo vaak opnieuw geboren, misschien in een rat of in een hond, totdat haar schuldenlast is afgelost. Om die reden kent het Hindoeïsme de barmhartigheid niet; huidige sociale werken zijn afgekeken van het christendom. Armen en mensen die lijden gaat men eenvoudig uit de weg, omdat zij hun schuldenlast nog dragen.

Het Boeddhisme is een religie zonder God. Hier gelooft de mens, dat hij zichzelf kan verlossen, en deze verlossing bestaat in het binnentreden van het Nirwana, in het niets. Het Boeddhisme kent geen eeuwig leven in vereniging met God, maar alleen het einde van lijden en smarten door de ontbinding van het eigen bestaan.

De Islam verwerpt de Drie-eenheid van God en daarmee ook de Godheid van Christus als godslastering. Hij werkt meedogenloosheid en zinnelijkheid in de hand, omdat hij het doden van christenen prijst als goed werk, polygamie toestaat en de mensen een paradijs van zinnelijke genoegens belooft. Men vergelijkt daarvoor enkele Soera’s uit de Koran: “Voorzeker, zij zijn ongelovig die zeggen: Allah is de Messias, zoon van Maria”.[12] “Wanneer gij de ongelovigen ontmoet, tref dan hun nek en wanneer gij overwinnaar zijt, bind hen dan vast.”[13] “Het is de profeet en de gelovigen [= moslims] niet geoorloofd vergiffenis te vragen voor de afgodendienaars [= ongelovigen], nadat hun [= de gelovigen] duidelijk is geworden, dat zij [= afgodendienaren] het volk van de hel zullen zijn.”[14] Over het paradijs wordt geschreven: “Wat de vrouwen betreft, zullen zij … van hartstocht branden; allen zullen zij maagden zijn en na uw geslachtelijke vereniging zal hun maagdelijkheid weer hersteld worden.”[15]

De Joden tenslotte, wijzen net als al deze valse religies de Verlosser Jezus Christus af. Terwijl het jodendom voor de komst van Christus de ware godsdienst was, is het dat nu niet meer, omdat het zijn uur verkeerd heeft beoordeeld en zijn Verlosser niet heeft erkend. De echte joden hebben zich tot Christus bekeerd, met wiens komst de joodse religie van het Oude Verbond haar betekenis en haar bestaansrecht heeft verloren. Het is daarom onbegrijpelijk dat een katholieke bisschop de volgende uitspraken deed: “De Kerk kan alleen maar het nieuwe Volk Gods zijn in blijvende continuïteit en met een blijvende familieband met Israël. … De breuk tussen Synagoge en Kerk was dan eigenlijk het eerste kerkschisma. … Doel van de oecumene is de verzoening tussen Kerk en Synagoge”.[16]

Bij al deze valse religies moet men denken aan het woord van Petrus: “Bij niemand anders (dan Jezus Christus) is er redding. Want onder de hemel is geen andere Naam aan de mensen gegeven, waardoor we zalig moeten worden.” (Hand 4, 12) Daarom was de Kerk, hoewel zij ook de principiële mogelijkheid van de redding van niet-christenen nooit ontkende, nimmer bijzonder optimistisch over het aantal van degenen, die in de valse religies gered worden. Nog onder Pius IX werd de zin veroordeeld: “Men moet tenminste goede hoop koesteren voor het eeuwige heil van al degenen, die zich niet in de ware Kerk van Christus bevinden”.[17] De valse religies zijn dus noch gewone, noch buitengewone paden naar het heil, maar hindernissen voor het heil.[18]

Hier moeten wij nog aandacht schenken aan een van de meest bedenkelijke teksten van paus Johannes Paulus II. In zijn toespraak tijdens de audiëntie voor het publiek op 9 september 1998 maakte hij duidelijk, hoe hij zich het ontstaan van de verschillende godsdiensten voorstelt: “We moeten vooral bedenken, dat al het zoeken van de menselijke geest naar de waarheid, naar het goede en tenslotte naar God door de Heilige Geest geïnspireerd is. Juist uit deze oorspronkelijke openstelling  van de mens ten opzichte van God, ontstaan de verschillende religies. Vaak vinden we aan het begin stichters, die met de hulp van Gods Geest een diepere religieuze ervaring hebben gehad. Doorgegeven aan anderen, heeft die ervaring vorm gekregen in de leer, de rituelen en de voorschriften van de afzonderlijke religies.”[19] Kan men in alle ernst geloven, dat Mohammed “met de hulp van Gods Geest een diepere religieuze ervaring heeft gehad”, die dan in de Islam “vorm gekregen” heeft? Of wat is te denken van het Boeddhisme, dat een atheïstische religie is, wat van het Hindoeïsme met zijn Karma en de wedergeboorte en met zijn mensonvriendelijke kastenstelsel? Wat is te denken van al die heidense religies, waarvan de afgrijselijke afgodsbeelden al aan de buitenkant tonen, wie ze geïnspireerd heeft, en die met vreemde, afschuwelijke rituelen vereerd worden? Het is niet eerlijk, wanneer men sinds Vaticanum II steeds de weinige goede punten, die zich in deze religies bevinden, benadrukt, maar  de talloze dwalingen echter verzwijgt. De paus zegt uitdrukkelijk, dat het werken van de Heilige Geest in de andere religies niet alleen maar naar afzonderlijke personen verwijst, maar ook betrekking heeft op de religie als zodanig: “De tegenwoordige tijd en het handelen van de Geest raken – zoals ik in de encycliek Redemptoris missio heb geschreven – niet alleen afzonderlijke mensen, maar ook de maatschappij en de geschiedenis, de volkeren, de culturen, de religies”. Deze door Johannes Paulus II uitgebrachte leer is een nieuwe leer, die radicaal tegenovergesteld is aan datgene wat de Kerk altijd leerde.

49. Bidden de niet-christelijke religies tot de ware God?

De niet-christelijke religies bidden niet tot de ware God. De ware God is namelijk de Drie-ene God, die zich in het Oude, maar vooral in het Nieuwe Verbond door Jezus Christus heeft geopenbaard. Daarom geloven de religies, die de Godheid van Christus afwijzen, niet in de ware God, maar bidden tot een wezen dat niet bestaat. “Wie de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet.” (1 Jh 2, 23) “… niemand komt tot de Vader dan door Mij.” (Jh 14, 6)

Breng hier niet tegenin, dat de moslims en de joden een goed, zij het onvolkomen godsbegrip hebben, en daarom tot de ware God bidden. Dit sloeg op de joden van het Oude Verbond. Aan hen was de Drie-eenheid van God  nog niet geopenbaard. Daarom konden zij daarin niet geloven, zij sloten deze ook niet uit. Dat is precies het geval bij de tegenwoordige joden en de moslims. Zij loochenen de Drie-eenheid van God uitdrukkelijk. Zij willen niet in de Drie-ene God geloven, maar bidden tot een God, die maar één persoon mag zijn. Zo’n God bestaat echter niet.

Deze fundamentele waarheid wordt in de officiële Kerk tegenwoordig niet meer gezien. Tijdens de retraite, die kardinaal Wojtyla – de latere Johannes Paulus II – in 1976 voor paus Paulus VI hield, vindt men een heel modernistisch begrip van het geloof, waaruit de stelling volgt, dat alle mensen, ongeacht van welke religie, tot de ware God bidden: “De weg van de geest naar God gaat van het innerlijke van de schepsels en van de diepste diepte van de mens uit. Op deze weg vindt de moderne geesteshouding een steun in de ervaring van de mens en in de instemming van de transcendentie van de menselijke persoon”.  Dat is modernisme: geloof is niet meer het antwoord op de Openbaring van God, maar een uit de diepte van de mens komend streven naar God. Iets verder in de tekst leest men: “Deze God belijdt  in zijn zwijgen de trappist en de camaldolese monnik. Tot hem wendt zich de bedoeïen in de woestijn, wanneer het uur van het gebed gekomen is. En misschien ook de in beschouwing verzonken boeddhist, die zijn denken loutert en zich voorbereidt op de weg naar het Nirwana”.[20]

Een dergelijke denktrant is de Heilige Schrift volkomen vreemd. Het hele Oude Testament staat vol acties van God tegen valse goden en religies. Dikwijls wordt het uitverkoren volk streng gestraft, omdat het afgoden vereert. En ook in het Nieuwe Testament schrijft de H. Paulus heel kort en krachtig: “Neen, maar wat ze offeren, offeren ze aan duivels en niet aan God.” (1 Kor 10, 20)

Dit sluit niet uit, dat de afzonderlijke jood, moslim of heiden, aangespoord door genade, toch tot de ware God kan bidden, als hij niet in het valse godsidee van zijn religie is vastgeroest, maar principieel open staat alles te aanvaarden wat God heeft geopenbaard en nog zal openbaren, dus ook het geloof in de Drie-eenheid en de menswording van God. De religie op zichzelf wendt zich echter niet tot de ware God, maar tot een drogbeeld en leidt daarom uit zichzelf haar aanhangers niet tot God.

50. Zijn de leden van andere religies “anonieme christenen”?

Voor Karl Rahner zijn de andere religies anoniem christendom. Zij zijn paden naar het heil, “waarover de mensen God en zijn Christus tegemoet gaan”.[21] De andere religies zouden weliswaar niet in Christus geloven zoals de christenen, maar zij zouden hem zoeken. Zij zouden zoekende “christologieën” zijn. Dat is echter fout. De andere religies houden de mensen juist ervan af om in Christus te geloven en zich te laten dopen. Wanneer de Islam b.v. leert, dat het een godslastering zou zijn om van God te beweren, dat hij een zoon heeft, dan is het voor zijn aanhangers een hindernis voor het ware geloof.

Het is fout, de valse religies principieel als uitdrukking van het zoeken naar waarheid en God te beschouwen. Een religieuze belijdenis heeft normaliter een vast karakter. Wie tot een religie behoort en een eredienst uitoefent, heeft normaliter een vaste overtuiging. Een moslim b.v. zoekt niet, maar denkt de waarheid al te bezitten. Hij wordt dus door zijn religie van het ware Godsbeeld en van de ware vereniging met God afgehouden. Hij gaat pas zoeken, wanneer hij begonnen is aan zijn religie te twijfelen.

Overigens hebben andersdenkenden zich er soms met een zekere verontwaardiging tegen verzet, als “anonieme christenen” te worden gezien. Een overtuigde moslim of boeddhist zal zich ertegen verzetten, wanneer men hem zegt, dat hij in werkelijkheid reeds een christen is, ook als hij het nog niet weet. Evenmin zal een overtuigde christen graag anonieme zenboeddhist genoemd willen worden, behalve Karl Rahner, die dit eervol vond: “K. Rahner bericht van zijn kant van een gesprek met K. Nishitani, waarin deze hem heeft gevraagd: ‘Wat zou u ervan zeggen, als ik u als anonieme zenboeddhist zou aanduiden?’ Rahners antwoord luidde: ‘Vanzelfsprekend mag en moet u dat doen, gezien vanuit uw standpunt; ik voel mij door een dergelijke interpretatie slechts geëerd …’”[22]

Anonieme christenen kan men in ieder geval hen noemen, die ondanks de valse leer van hun religie door een bijzondere genadegave van God de innerlijke bereidheid hebben alles te aanvaarden wat God heeft geopenbaard en nog zal openbaren. Dat is in geen geval principieel van toepassing op alle of ook maar de meerderheid van de aanhangers van niet-christelijke religies.

51. Zijn alle mensen automatisch door Christus verlost?

Christus is weliswaar voor alle mensen gestorven, voor zover allen de mogelijkheid hebben, de verlossing te verkrijgen. Daarvan is niemand uitgesloten. Opdat iedere mens afzonderlijk echter ook in werkelijkheid wordt verlost, is het noodzakelijk, dat hij de genade, die Christus voor hem heeft verdiend en hem aanbiedt, ook aanvaardt. Doet hij dat niet, maar wijst hij die af, blijft hij in de oude toestand en zal hij voor eeuwig verloren zijn, als hij tot zijn dood in die toestand blijft.

De verlossing van iedereen, dus de stelling, dat alle mensen in werkelijkheid verlost zijn en niet alleen maar de mogelijkheid hebben om te worden verlost, schijnt kardinaal Wojtyla in zijn hiervoor genoemde retraite te hebben onderwezen. Hij zegt daar: “De geboorte van de Kerk op het moment van de messiaanse, verlossende dood van Christus [is] eigenlijk ook de geboorte van de mens en wel onafhankelijk van het feit, of de mens dit weet of niet, of hij dit aanvaardt of niet. Op dit moment heeft de mens een nieuwe dimensie in zijn bestaan gekregen, die door Paulus kort en bondig ‘in Christus zijn’ wordt genoemd”.[23] “Alle mensen, vanaf het begin en tot het einde van de wereld, zijn door Christus, door zijn Kruis verlost en gerechtvaardigd.”[24] Als dus iedere mens “onafhankelijk van het feit, of hij het weet of niet, dit aanvaardt of niet”, “in Christus zijn” heeft en verlost is, dan zijn allen gered en zal er niemand verloren gaan. Ook als paus schijnt hij dit nog verdedigd te hebben, want in zijn eerste encycliek Redemptor Hominis schreef hij: “Het betreft iedere mens, omdat het mysterie van de verlossing iedereen omvat, en Jezus Christus Zich door dit mysterie voor altijd met iedere mens heeft verenigd. … Dat is de mens in het volle licht van het mysterie, waaraan hij door Christus deelachtig werd gemaakt, hetzelfde mysterie waar ook ieder afzonderlijk van de vier miljard mensen op onze planeet deelachtig aan wordt, zodra hij onder het hart van zijn moeder is ontvangen”.[25] Als iedere mens vanaf het eerste moment van zijn ontvangenis voor altijd met Christus verbonden is, welke noodzaak heeft dan nog de Doop en de verbondenheid met de zichtbare Kerk? Men moet ook bedenken, dat de schrijver van deze regels Hans Urs von Balthasar tot kardinaal wilde creëren, een theoloog, die echt van mening was, dat men goede hoop mag hebben, dat de hel leeg is.

Dit is echter geheel in tegenspraak met de leer van de Heilige Schrift, die op veel plaatsen over de hel spreekt. Christus gaat er in zijn gelijkenissen over het Laatste Oordeel ondubbelzinnig van uit, dat er lieden zullen zijn, die in de hel komen: “Maar dan zal Hij zeggen tot hen, die aan de linkerhand staan: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor de duivel en zijn engelen”. (Mt 25, 41) Het schijnt zelfs, dat er velen zijn, die naar de hel gaan: “Ga binnen door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die ten verderve leidt; en velen zijn er, die daardoor naar binnen gaan”. (Mt 7, 13) Ook de Kerk was er tot in onze tijd altijd van overtuigd, dat zeer veel mensen voor eeuwig verloren gaan. Dat was een aansporing voor haar missionaire activiteit: Veel christenen schuwen geen moeite, om het Evangelie te verkondigen en op die manier zoveel mogelijk zielen te redden.

Als echter allen reeds gered zijn, dan heeft de missie geen bijzonder belang en urgentie meer. De enige zin bestaat er dan nog in, om de mensen te zeggen: jullie zijn reeds, zonder het te weten, door Christus verlost! Inderdaad, op die manier verklaart kardinaal Wojtyla een tekst in Gaudium et spes, alinea 22, die luidt: “Christus, de nieuwe Adam, doet, … de mens volledig zien, wie de mens is”. Dat moet betekenen, dat Christus aan de mens datgene openbaart, wat met hem reeds gebeurd is, dat hij namelijk al het “in Christus zijn” heeft: “De Openbaring bestaat hierin, dat de Zoon Gods door zijn menswording zich met iedere mens heeft verenigd”.[26] Zo heeft de Kerk de missie nooit begrepen. Missie betekende voor haar, de mensen door de verkondiging van het Evangelie en toediening van de Sacramenten het heil te brengen, en niet, hen slechts te verkondigen, dat zij het heil allang bezitten. “Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal worden veroordeeld.”(Mk 16, 16)

52. Hoe moet de bijeenkomst van paus en religieuze leiders in Assisi beoordeeld worden?

De bijeenkomst van de paus en de religieuze leiders in Assisi op 27 oktober 1986 was een nog nooit vertoond schandaal, een misleiding van de zielen en een overtreding van het eerste gebod van God: “Ik ben de Heer, uw God. Gij zult geen vreemde goden vereren, maar Mij alleen aanbidden en boven alles beminnen”. Nooit eerder werd de Kerk zo vernederd als op die datum, toen de paus zich op hetzelfde niveau plaatste met de leiders van alle religies en sekten. Daarmee werd de indruk gewekt, dat de katholieke Kerk maar één onder vele religieuze gemeenschappen zou zijn, die samen aan het tot stand brengen van de vrede op aarde moesten werken. Alsof er een andere vrede zou kunnen zijn, dan in de bekering van de mensen tot Christus en tot Zijn Kerk! “Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk … Wat heeft het licht met duisternis te maken: welke overeenkomst is er tussen Christus en Bélial? Of wat heeft de gelovige met de ongelovige gemeen?” (2 Kor 6, 14 e.v.)

Bij de begroeting op het koor van de Mariabasiliek zat de paus met alle religieuze leiders op eendere stoelen. Alles werd vermeden, wat de indruk van een voorrangsplaats van de paus had kunnen geven, iedereen moest gelijkberechtigd lijken. In tegenstelling tot de missie-opdracht van Christus, riep de paus de vertegenwoordigers van de religies niet op zich tot Christus te bekeren, maar tot hun valse goden te bidden. Reeds voor de bijeenkomst had hij te kennen gegeven, hoe belangrijk het was, dat deze hun valse geloof trouw bleven: “Deze gemeenschappelijke radicale trouw aan de heersende religieuze tradities is nu meer dan ooit een vereiste voor vrede. Ieder van de in Assisi aanwezigen zal God zijn gebed in overeenstemming met zijn eigen religieuze traditie aanbieden”.[27]

Aan de afzonderlijke religies werden vervolgens katholieke godshuizen ter beschikking gesteld. Wanneer men bedenkt, dat een katholieke kerk een heilige, enkel en alleen een aan de eredienst van de drievuldige God gewijde plaats is, dan kan men bij dit schouwspel slechts denken aan de door Christus aangekondigde “gruwel van de ontheiliging in de heilige plaats”. (vgl. Mt 24, 15)

Nadat alle delegaties hun eredienst voor de vrede hadden gehouden, begaven zij zich zwijgend in een soort pelgrimstocht naar de Franciscusbasiliek, waar dan iedere gemeenschap een vredesgebed voordroeg. Deze pelgrimstocht legde de paus in zijn slotrede als volgt uit: “Terwijl wij in stilte aan kwamen wandelen, hebben wij nagedacht over de weg die onze menselijke familie gaat: ofwel in vijandschap, als we verzuimen, om elkaar te accepteren in liefde; of als een gemeenschappelijke tocht naar ons verheven doel, wanneer we ons voorstellen, dat de anderen onze broeders en zusters zijn.

… Laten wij daarin een vooruitlopen zien op wat God van de historische ontwikkeling van de mensheid graag gerealiseerd zou willen zien: een broederlijke tocht, waarop wij elkaar wederzijds begeleiden naar het transcendente doel dat Hij voor ons heeft gesteld.”[28] Duidelijker kun je niet zeggen, dat de missie van de Kerk aan een einde is gekomen! De mensen moeten zich niet tot de Kerk bekeren, maar allen moeten ze in hun religies, gezamenlijk en vreedzaam hun weg gaan.

53. Wat zijn de gevolgen van het oecumenisme?

De gevolgen van het oecumenisme zijn de godsdienstige onverschilligheid en de ondergang van de missie. Algemeen is tegenwoordig onder katholieken de opvatting verbreid, dat men in alle godsdiensten even goed zalig kan worden. Daarom is het zinloos missie uit te oefenen en vaak weigert men gewoonweg leden van andere religies in de Kerk op te nemen, zelfs als die leden dat graag willen. De missie verandert in gewone humanitaire ontwikkelingshulp. Dat is volkomen in tegenspraak met het zendingsbevel van Christus: “Ga dus heen; onderwijs alle volken, doop ze in de naam van de Vader, en van de Zoon en van de Heilige Geest, en leer ze onderhouden al wat Ik u heb geboden”. (Mt 28, 19-20)

Een ontstellend voorbeeld daarvan is de Verklaring van Balamand, die op 23 juni 1993 als resultaat van een conferentie tussen katholieken en orthodoxen gepubliceerd werd. Vooraf dient men te weten, dat zich na het schisma afzonderlijke delen van de Oosters Orthodoxe Kerk weer bij Rome hadden aangesloten. Deze behielden hun oosterse ritus, erkenden echter het oppergezag van de paus, zoals de gehele Oosters Orthodoxe Kerk dat vóór het schisma had gedaan. Deze katholieke Kerken hadden na de politieke veranderingen in de Sovjet Unie een grote opbloei gekend. Veel orthodoxen waren namelijk alleen door druk van buitenaf in schisma en wensten vereniging met de Stoel van Petrus. Dit ergerde begrijpelijkerwijze de orthodoxe autoriteiten, die met het afbreken van de oecumenische betrekkingen dreigden. De Conferentie van Balamand is daarom ontstaan als poging om de oecumene te redden.

In alinea 8 van de verklaring worden daarom de katholieke Kerken van het Oosten een “bron van conflicten en lijden” genoemd. Men beweerde dat de katholieke Kerk om het “proselitisme” te rechtvaardigen, d.w.z. haar pogingen om de afgescheiden orthodoxen weer tot de eenheid van de katholieke Kerk terug te brengen “de theologische opvatting ontwikkelde, waarbij zij zichzelf als de enige aanbood aan wie het heil was toevertrouwd” (alinea 10). Wat dus altijd de leer van de Kerk was, dat namelijk alle christenen onder de opperherder, de paus, verenigd moeten zijn, wordt hier tot een simpele theologische opvatting gebagatelliseerd, die alleen maar voor de rechtvaardiging van eigen belangen was bedacht. Het terugbrengen van orthodoxen naar de katholieke Kerk werd daarom voor de toekomst uitdrukkelijk afgewezen (alinea 12), daarentegen moet men de Oosters Orthodoxe Kerk nu als zusterkerk beschouwen: “… erkennen de katholieke en orthodoxe Kerk elkaar wederzijds als zusterkerken”. … Volgens de woorden van paus Johannes Paulus II zoekt de oecumenische inspanning van de zusterkerken van Oost en West, die op de dialoog en het gebed steunt, een volkomen en totale gemeenschap, waarbij de Kerken zich noch vermengen, noch de een de ander opzuigt, maar waarin zij elkaar in waarheid en liefde ontmoeten (vgl. Slavorum Apostoli al. 27) (alinea 14). Daarom beloven de katholieke deelnemers niets te doen om orthodoxe gelovigen naar de katholieke Kerk terug te voeren, ja, de katholieken verplichten zich zelfs, in de gebieden, waar tot nu toe maar één parochie was, geen katholieke parochies te vestigen zonder overleg en goedkeuring door de orthodoxen (alinea 29). Afsluitend luidt het: “Terwijl zij voor de toekomst ieder proselitisme en iedere expansiedrang van de katholieken ten nadele van de orthodoxe Kerk uitsluit, hoopt de commissie het obstakel uit te weg te hebben geruimd, dat enkele onafhankelijke kerken aanleiding heeft gegeven om geen deel te hebben in de theologische dialoog[29] (alinea 35).

Volgens dit document zijn dus de katholieke Oosterse kerken een obstakel voor de oecumene, en wanneer het al pijnlijk genoeg is, dat ze alleen al bestaan, mogen zij zich in de toekomst tenminste niet verder uitbreiden. Dit is verraad aan al de christenen, die eeuwenlang, veel lijden en zelfs het martelaarschap op zich hebben genomen om trouw te zijn aan de Stoel van Petrus. Men offert de eigen broeders op, uitsluitend om te voorkomen dat de oecumenische dialoog tot stilstand komt.

Eigenlijk kan men vaststellen, dat de hele oecumene de katholieke Kerk alleen maar schade toebrengt. Zij is het, die moet inperken en haar aanspraken opgeeft, terwijl de andere denominaties en religies zich verheugen over het terugwijken van de Kerk, zonder zelf een stap tot haar te doen. De moslims baatten de bijeenkomst in Assisi schaamteloos uit, om hun geloof in Allah als de enig juiste weg te belijden. Hun vredesgebed luidde: “U alleen willen wij dienen, en U alleen smeken wij om bijstand. Leid ons op de rechte weg, de weg van hen, die zich verheugen over Uw genade – en niet het pad van hen op wie U boos bent of die in dwaling zijn!” Daarop volgt Soera 2, vers 136 van de Koran: “Wij geloven in Allah en wat er aan ons is neergezonden en wat er is neergezonden aan Ibrâhîm en Ishma'il en Ishaq en Ya'qoeb en de kinderen van Ya'qoeb en wat er is gegeven aan Môesa en Isa en wat er is gegeven van hun Heer aan de Profeten, wij maken geen onderscheid tussen één van hen en wij onderwerpen ons aan Hem”. Het islamitische vredesgebed wordt afgesloten met: “In de Naam van Allah, de Allerbarmhartigste! Zeg: Allah is de allenige, enige en eeuwige God. Hij verwekt niet en is niet verwekt, en geen wezen is aan Hem gelijk”.[30] Wanneer hier beweerd wordt, dat Allah niet verwekt en niet verwekt is, en ook, dat er onder de profeten geen onderscheid is, dan zijn deze uitspraken onomstotelijk tegen het christelijke geloof gericht, dat belijdt, dat Jezus niet slechts een profeet als alle anderen is, maar de ware Zoon van God, door de Vader vóór alle tijden verwekt.

54. Is het oecumenisme geen eis van christelijke naastenliefde?

Het oecumenisme is geen eis van christelijke naastenliefde, maar een misdaad tegen haar. Ware liefde eist namelijk, de naaste al het goede te wensen en goed te doen. Met betrekking tot de godsdienst betekent dit, dat men de naaste tot de waarheid wil leiden en hem niet aan een dwaling blootstelt, waarmee gevaar van verlies van het eeuwige heil verbonden is.

Het was daarom een teken van ware liefde, toen vroeger de missionarissen vriend en vaderland verlieten, om in vreemde landen onder vaak onuitsprekelijke gevaren en inspanningen Christus te prediken. Velen verloren daarbij door ziekte of geweld hun leven. Het oecumenisme daarentegen laat de mensen in hun valse religies, erger nog, het bevestigt hen daarin. Het laat hen daarom over aan de dwaling en de grote gevaren voor het eeuwige heil. Dat is beslist veel aangenamer dan de missie, maar juist geen teken van liefde, maar eerder van traagheid, onverschilligheid en mensenvrees. Oecumenische theologen handelen als artsen, die een ernstig zieke een vals gevoel van veiligheid geven, in plaats van hem over zijn gevaarlijke toestand in te lichten en hem te genezen.

Pius XI haalt in Mortalium animos het getuigenis aan van de H. Apostel Johannes, om het argument van de zogenaamde liefde te ontkrachten: “Deze panchristenen, die alle kerken willen verenigen, schijnen een zeer edel plan na te streven, een plan van liefde onder alle Christenen; maar hoe kan het geschieden, dat naastenliefde strekt tot schade van het geloof? Aan ieder immers is het bekend, dat Johannes zelf, de apostel van de liefde, die in zijn Evangelie de schatten van Jezus’ Hart schijnt uit te stallen, en niet afliet, aan de zijnen het nieuwe gebod Bemin elkander in te scherpen, volstrekt verbiedt enige omgang te hebben met hen die Christus’ leer niet onverkort belijden: Komt iemand tot u, die deze leer niet meebrengt, ontvang hem niet in huis en zeg hem zelfs niet goedendag (2 Jh 10). Daar dus de liefde alleen op het fundament van een zuiver en onvervalst geloof kan opbouwen, is het een eis, dat de leerlingen van Christus als door de voornaamste band verbonden worden door eenheid van geloof.”[31]

Hij weerlegt ook het argument, dat steeds weer uit de woorden van Christus “ut unum sint – mogen ze allen één zijn” (Jh 17, 21) en “dan zal het worden: één kudde, één herder” (Jh 10, 16) te voorschijn wordt gehaald. Weliswaar wenst de Heer de eenheid van hen, die Zijn Naam belijden, maar deze woorden mogen niet zo worden opgevat alsof de eenheid van de Kerk tot nu toe zou ontbreken. De oecumenici doen namelijk, alsof de Kerk van Christus zelf uiteengevallen zou zijn, omdat zij iedere afgescheiden christelijke gemeenschap als behorend tot de Kerk van Christus beschouwen. Volgens hen is geen enkele van de christelijke denominaties afzonderlijk de Kerk van Christus, maar alleen allen samen. Zolang ze dus niet verenigd zijn in geloof en bestuur, zou de eenheid van de Kerk niet verwezenlijkt zijn. Dat zou pas bij de ‘Algemene Bond van Kerken’ van de toekomst het geval zijn.

Daarentegen is volgens de katholieke leer de eenheid juist een kenmerk van de ware, d.w.z. de katholieke Kerk. Zij is één in de geloofsbelijdenis, de Sacramenten en het bestuur. De andere christelijke denominaties zijn uit deze eenheid gevallen en behoren daarom niet tot de Kerk van Christus. Ze konden daarom de eenheid van de Kerk niet ontwrichten, maar zijn daaruit gevallen.[32]

 

[1] KK 243.

[2] Vgl. J. Ratzinger: Das neue Volk Gottes, Düsseldorf 1969, blz. 236.

[3] Citaat uit: Dörmann, Johannes: Die eine Wahrheit und die vielen Religionen. Band 8 van de reeks Respondeo, Abensberg 1988, blz. 40

[4] Nach Anton Rotzetter: Handreichungen für Gottesdienste zum Sonntag der Weltmission 1989. Missio Aken en Missio München.

[5] AAS 76/1984, 812-828; Duits: Der Apostolische Stuhl, Keulen: J.P. Bachem 1984, blz. 1864-1878.

[6] Schütte, Heinz: Glaube im ökumenischen Verständnis. Ökumenischer Katechismus. Uitg. Paderborn 51994, blz. 33. Accentuering in het origineel.

[7] Laudatio voor de protestantse landsbisschop Dr. Johannes Friedrich op 11 oktober 2011 ter gelegenheid van de uitreiking van de oecumenische prijs van de Katholieke Academie Beieren.

[8] Encycliek Mystici corporis Christi, alinea 21.

[9] DC 13, 2 juli 1983, blz. 694.

[10] KK 220.

[11] KK 233.

[12] Qor’aan, Al-Ma’idah: 72

[13] Id. Mohammed: 5

[14] Id. Atttaubah: 113

[15] J. Bertuel: L’Islam, ses veritables origines. Band 1, blz. 187.

[16] Interview van de bisschop van  Basel, Kurt Koch, met de Züricher Tages-Anzeiger 29-10-1996, blz. 2.

[17] 17e stelling van de Syllabus; DH 2917

[18] Vgl. Ratzinger, Joseph: Zur Lage des Glaubens, a.a. O.S. 212. Hier worden de niet-christelijke religies “buitengewone wegen van het heil” genoemd.

[19] Citaat uit OR van 18 sept. 1998.

[20] Wojtyla, Karl: Zeichen des Widerspruchs – Besinnung auf Christus. Herder 1929. blz. 26 e.v.

[21] Schriften zur Theologie. Band  13. Einsiedeln 1978. blz. 350.

[22] H. Wadenfels: Theologie der nichtchristlichen Religionen, blz. 765. In: E. Klinger o.a. (uitg.): Glaube im Prozeβ, Freiburg 1984.

[23] Wojtyla, K. Zeichen des Widerspruchs, a.a. O.S. 108.

[24] Id. blz. 103.

[25] Encycliek Redemptor hominis, Alinea 13, 3

[26] Zeichen des Widerspruchs, a.a. O.S. 121.

[27] OR van 26-09-1986, blz. 1

[28] OR van 07-11-1986, blz. 10.

[29] DC van 01 en 15-08-1993. blz. 71 e.v. Citaten vertaald uit de Duitse vertaling in het rondschrijven van de AKM, okt.-dec. 1993.

[30] “Waldenfels, Hans: Die Friedensgebete von Assisi, Freiburg 1987, blz. 30-32.

[31] Encycliek Mortalium animos, alinea 13.

[32] vgl. HK 677.

Paus Johannes Paulus II en de Shivavereerders.