Vierde zondag in de Vasten

Marten van Valckenborch

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Vierde zondag in de Vasten

Thema: Verheugen wij ons, omdat wij zonen zijn van 't nieuw Jeruzalem, 't geestelijk Godsrijk, levend in de ware vrijheid, op­gaande naar 't eeuwig Jeruzalem, in de kracht van een goddelijk voedsel.

De H. Mis wordt vandaag te Rome opgedragen in de kerk van 't H. Kruis. Daar waren belangrijke relikwieën van 't bitter lijden bewaard, die er door Sint Helena, moeder van keizer Constan­tijn, werden bijeengebracht. Deze kerk werd door de eerste kris­tenen eenvoudig  “Jeruzalem” genoemd. Wijl de gelovigen dan in processie opgingen naar hun “Jeruzalem”, dachten ze als vanzelf aan de kinderen van Israël, die op de grote feestdagen, maar vooral tijdens de paasfeesten, vol vreugde in bedevaart togen naar de heilige stad, en namen ze ook hun vreugdezangen over. De Kerk, als een liefdevolle, verstandige moeder, gunt aan haar vermoeide kinderen, halfwege de lastige opgang in boete en zelfverloochening, een korte verpozing, om te verademen. Hoe roerend schoon klinken de vreugdetonen van haar “Lae­tare”, “Verheug u”, in 't midden van de treurende vastenlitur­gie! Verkwikt door die vreugde, zullen we weerom met nieuwe moed 't zware juk opnemen, en verder opgaan naar de duur­zame paasjubel.

I. Gedachten ter overweging.

Het Epistel leert ons, volgens Sint Paulus, wat Jeruzalem voor ons beduidt, en waarom wij er met vreugde naartoe schouwen. Jeruzalem verzinnebeeldt voor ons de Heilige Kerk, onze Moeder. We zijn uit haar geboren, niet om te leven naar de wet der sla­ven, wet van vrees, maar om te leven naar de wet der echte kin­deren, wet van liefde en van vrijheid. Wij zijn immers verlosten, vrijgekocht door Christus. Hij heeft ons vrij gemaakt van het juk der joods-rituele voorschriften, met hun uiterlijke, wettelijke reiniging. Christus verdiende ons door zijn bloedig offer de in­nerlijke heiligheid, de vrijmaking van de zonde: door zijn voor­beeld en door zijn woord leerde Hij ons, God te dienen in geest en waarheid. Zijn juk is zacht en zijn last is licht; zijn levens­regel komt neer op “beminnen”, of, zoals de H. Augustinus het zegt in een heerlijke paradox: “Bemin, en doe, wat ge wilt” Ziedaar de vrijheid “waarmee Christus ons heeft vrijgekocht”.

Broeder, we moeten bidden, dat ons Vlaamse volk moge gehecht blijven aan die vrijheid van Christus, en dat het zich nooit late verleiden door al het uiterlijk vertoon van de moderne vormen van dwingelandij. “Een leven zonder vrijheid, is het leven niet waard”: zo sprak terecht een groot staatsman in de angstvolle Septemberdagen laatstleden.

In 't Evangelie verhaalt ons de apostel Joannes, hoe Jezus vijf duizend mensen op wonderbare wijze spijzigt met vijf gerste­broden en twee vissen. “Het was dicht bij het Paasfeest”, stipt de Evangelist aan. Misschien mogen wij uit die woorden besluiten, dat deze grote menigte alsdan in optocht was naar Jeruzalem. Het wonderbaar brood, waarmede Jezus deze massa voedt, is het zinnebeeld van het goddelijk Brood der Eucharistie, dat Hij zou geven aan alle Godskinderen, als een “viaticum”, een reis-voorraad tijdens hun opgang naar het hemels Jeru­zalem.

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Mijn broeder, we moeten vandaag uit geheel ons hart medejubelen met de Heilige Kerk, onze Moeder. We moeten in ons de vreugdegevoelens overnemen, die zij in onze naam uitzingt. We moeten een les nemen van “heilige vreugde”: zij is tevens een les van “heilig leven”.

Verblijden wij ons in vreugde, wij allen, die deze eerste vastenweken doorbrachten in boete en in rouw: ziet, wij gaan op naar 't huis des Heren (Intr.), 't huis van de vrede en van de overvloed (Grad.).

Wie op de Heer vertrouwt, staat vast als de berg Sion: hij zal in eeuwigheid niet wankelen, die woont in Gods stede (Tract.).

Loven we de Heer, want Hij is genadig; prijzen we Hem, want Hij is beminnelijk en almachtig (Offert.).

We trekken mede in de eindeloze stoet van al de geslachten, die God zoeken, naar de Godsstede, het hemels Jeruzalem (Comm.).

Smekingen. Doch, Heer, die vreugde verdienen wij niet: onze daden verdienen niets anders dan straf. Wij komen dan bij U bedelen om de genade, een poos te mogen verademen (Coll.).

Door deze offergaven, die we op uw altaar neerleggen, be­doelen wij ons zelf geheel aan U toe te wijden: aanvaard ons, Heer, en red ons van ons zelf (Secr.).

Heer, wil ons iedere dag met uw heilige spijs verzadigen.

Geef ons, dat wij die altijd met oprechte eerbied behandelen, en met een gelovig hart ontvangen (Postc.)!

Besluit.

De grondvreugde van mijn leven, vandaag en al mijn levens­dagen, moet hierin bestaan, dat ik opga “naar God, die mijn jeugd verblijdt”.