VII. De Nieuwe Ritus van de Mis

Deze en talloze andere plaatsen tonen duidelijk aan, dat het een afval van de christelijke leer was, toen men begon het offerkarakter van de H. Mis te loochenen.

VII. De Nieuwe Ritus van de Mis

55. Wat is de H. Mis?

De H. Mis is de tegenwoordig stelling van het Kruisoffer. Christus offert hier door bemiddeling van de menselijke priester Zijn Lichaam en Zijn Bloed, dat Hij aan het Kruis op bloedige wijze heeft opgeofferd, op onbloedige wijze op aan Zijn Vader. De H. Mis is dus een waarachtig offer, waardoor ons de verdiensten van het Kruisoffer worden gegeven.

Het Concilie van Trente leert: “Als iemand zegt: in de Mis wordt aan God geen waarachtig en eigenlijk offer gebracht … hij zij in de ban”(= uitgesloten).[1] Verder leert het Concilie van Trente, dat Christus “bij het Laatste Avondmaal, in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd (1 Kor 11, 23), Zijn Lichaam en Bloed onder de gedaanten van brood en wijn aan God de Vader heeft opgedragen om aan Zijn geliefde Bruid, de Kerk, een zichtbaar Offer (zoals het de natuur van de mens eist) na te laten, waarin datgene, wat eenmaal op bloedige wijze op het kruis voltrokken zou worden, wordt tegenwoordig gesteld, de herinnering hieraan tot aan het einde van de tijd zou blijven voortduren en waardoor zijn heilbrengende kracht van vergeving van de zonden, welke door ons dagelijks worden begaan, zou worden toegepast”.[2] Door de woorden “doet dit tot Mijn gedachtenis” heeft Hij de apostelen tot priesters aangesteld en hun de opdracht gegeven, dit Offer in de toekomst op te dragen.[3]

De verhouding tussen Kruis- en Misoffer wordt door het Concilie van Trente als volgt bepaald: Het is dezelfde Offergave in beide Offers, namelijk Jezus Christus. In de Mis worden niet brood en wijn geofferd (deze houden met de Consecratie op te bestaan), maar het Lichaam en het Bloed van Jezus Christus. Ook de Offerpriester is dezelfde, met het verschil evenwel, dat Christus zich aan het kruis geheel alleen heeft opgeofferd, terwijl Hij zich in de Mis hiertoe bedient van een menselijke priester, die echter slechts als instrument van Christus handelt. De wijze van offeren is nochtans verschillend. Aan het kruis heeft Christus zich bloedig opgeofferd, in de Mis doet Hij het op onbloedige wijze. De tweevoudige Consecratie, d.w.z. de gescheiden verandering van het brood in het Lichaam en van de wijn in het Bloed van Christus is bedoeld om de scheiding van het Lichaam en het Bloed van Christus aan het kruis tot uitdrukking te brengen.[4]

56. Wie ontkende, dat de Mis een Offer is?

Het offerkarakter van de H. Mis was meer dan 1000 jaar een geloofsgoed van de Christenen, dat door niemand werd betwist. Pas in de 12e eeuw begon bij een paar sekten de ontkenning van deze waarheid. Daarna was het vooral Maarten Luther en met hem het hele protestantisme, dat tot de afval van veel christenen van dit dogma leidde.

Luther ontkende niet een in zekere zin werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het Sacrament van de Eucharistie, hoewel hij dit niet in de katholieke betekenis opvatte. Wat hij echter ontkende en met de meest woedende uitdrukkingen beledigde, was de leer van het Misoffer.

Het offerkarakter van de Mis daarentegen blijkt duidelijk uit bronnen van de Openbaring. Allereerst wijst de profetie van Malakias op een toekomstig Offer: “Want van de opkomst van de zon tot aan haar ondergang is Mijn Naam groot onder de volken; en op iedere plaats wordt Mijn Naam een wierookoffer en een reine offerande gebracht”. (Mal 1, 11) De Joden hadden maar één plaats, waar zij rechtmatig konden offeren, namelijk de Tempel van Jeruzalem. Voor het Nieuwe Verbond kondigt de profeet echter een rein Offer aan, dat op iedere plaats van de wereld zal worden opgedragen. Onder dit Offer hebben de christenen vanouds het Misoffer begrepen. Ook het offer van Melchisedek, die brood en wijn offerde (Gen 14, 18), was een voorbeeld van het Misoffer. Daarom wordt Christus “Hogepriester voor eeuwig naar de Orde van Melchisedek” genoemd (Hebr 6, 20), omdat het Offer, dat Hij instelde, onder de gedaanten van brood en wijn wordt voltrokken.

Christus gebruikt bij de instelling van de Mis bovendien offertermen: “Het Lichaam dat geofferd wordt – het Bloed, dat vergoten wordt voor de vergeving van de zonden”. Deze uitdrukkingen staan in de oorspronkelijke tekst in de tegenwoordige tijd, en hebben dus betrekking op de Avondmaalhandeling op dat moment.

Ook de H. Paulus stelt in de 1e brief aan de Korintiërs de “tafel van de duivels” tegenover de “Tafel van de Heer”. Onder de tafel van de duivels verstaat hij de deelname aan offers aan de afgoden, en wil daarmee zeggen, dat degenen, die aan de offers aan de afgoden deelnemen, niet aan het Offer van Christus mogen deelnemen en omgekeerd. Zoals onder de “tafel van de duivels” de heidense offers moeten worden verstaan, zo is de  “Tafel van de Heer” het christelijke Offer. (vgl. 1 Kor 10, 18-21) In de brief aan de Hebreeën 13, 10 staat tenslotte: “We hebben een Altaar, waarvan zij, die de tabernakel (= de joodse eredienst) bedienen, niet mogen eten”.

Het zou ook merkwaardig zijn, als de vele offers van het Oude Verbond in het Nieuwe Verbond geen overeenkomst hadden. In de oude tijd hadden alle religies hun offer, en een religie zonder offer zou volkomen ondenkbaar zijn geweest. Daarom spreken de oudste kerkelijke geschriften ook altijd over de Eucharistie als een Offer. Zoals b.v. de Didachè (geschreven omstreeks 100 n. Chr.): “Verzamel u op de dag des Heren, breek het brood en zeg dank, nadat u eerst uw zonden hebt beleden, opdat uw offer rein moge zijn.”[5] Dit offer wordt ook duidelijk als het door Malakias aangekondigde offer gekenmerkt. Paus Clemens I (88 – 98 n. Chr.) schrijft: ”De Heer heeft opgedragen, de offers en de godsdienstige handelingen op de vastgestelde tijden en uren te voltrekken”.[6] De H. Cyprianus van Carthago († 258) wijdt zijn 63e brief aan de leer over het Misoffer en benadrukt hier, dat Christus Zijn Lichaam en Zijn Bloed aan de Vader als Offer heeft gebracht (n. 4), dat Hij heeft bevolen dit Offer tot Zijn gedachtenis op te dragen (n. 14) en de priester als plaatsbekleder van Christus fungeert (n. 9). Bijzonder mooi is ook een woord van de H. Gregorius van Nazianze († 390). Hij roept de priester toe: “Dus laat dan niet na, u vrome man, voor mij te bidden en te smeken, wanneer gij door uw woord de Logos doet neerdalen, wanneer gij op onbloedige wijze het Lichaam en het Bloed van de Heer scheidt, terwijl gij het woord (= de woorden van de Consecratie) als zwaard gebruikt.”[7] Hier wordt heel duidelijk de leer van de onbloedige opoffering van Christus door de scheiding van Zijn Lichaam en Bloed door middel van de tweevoudige Consecratie tot uitdrukking gebracht.

57. Vermindert de leer van het Misoffer de betekenis van het Kruisoffer?

Het Misoffer vermindert op geen enkele manier de betekenis van het Kruisoffer, omdat het daaruit zijn hele kracht put en daarvan geheel afhankelijk is. De betekenis van het Misoffer bestaat slechts daarin, het Kruisoffer tegenwoordig te stellen en de mensen de genaden te schenken, die Christus aan het kruis heeft verdiend.

De protestanten beweerden, dat het Misoffer een belediging is van het Kruisoffer, omdat men zou doen alsof het Kruisoffer voor de verlossing van de mensheid niet voldoende is en het daarom voortdurend meerdere offers nodig heeft. Dat was echter nooit de leer van de katholieke Kerk. Christus heeft door Zijn Kruisdood alle genaden verdiend, die voor de verlossing van alle mensen uit alle tijden noodzakelijk zijn. “… Christus is het heiligdom binnengegaan, niet door bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen Bloed; ééns en voor altijd, daar Hij een eeuwige verlossing had verworven.” (Hebr 9, 12) Door het Misoffer verkrijgt men daarom geen nieuwe genaden, maar het is de bedoeling van het Misoffer om de aan het kruis verdiende genaden aan de mensen te schenken. Volgens de wil van Christus is namelijk de toediening van de vruchten van de verlossing gebonden aan de Sacramenten, in het bijzonder aan het Misoffer.

Volgens Luther was de Eucharistie bovendien slechts een gave van God aan de mensen, en hij verweet de Roomse Kerk, hiervan een gave van de mensen aan God gemaakt te hebben. Luther stoorde zich aan de leer, dat de mens God iets zou aanbieden en daardoor iets voor zijn verlossing zou kunnen doen, omdat naar zijn overtuiging de mens de rechtvaardiging zuiver passief ontvangt.

58. Is de H. Mis ook een maaltijd?

De H. Mis is in haar wezen noch een maaltijd, noch een offer en een maaltijd, maar uitsluitend een Offer. De H. Communie, die men desnoods een maaltijd zou kunnen noemen, is een vrucht van dit Offer, maar behoort niet tot zijn wezen.

De verklaring  van het offerkarakter van de Mis hebben we hiervoor gezien. In de teksten van het Concilie van Trente is er nergens sprake van, dat de Mis bovendien nog een maaltijd zou zijn. De stelling, dat de H. Mis tegelijk offer en maaltijd is, is door paus Pius XII uitdrukkelijk veroordeeld: “Van de weg van de waarheid dwalen dus zij af, die weigeren te celebreren, dan alleen als het christenvolk tot de heilige tafel nadert; nog meer zij, die - om het als absolute noodzakelijkheid voor te stellen, dat de gelovigen tezamen met de priester zich met de eucharistische spijze voeden, valselijk beweren, dat men hier niet te doen heeft met een offer zonder meer, maar met een offer en een maaltijd van broederlijke gemeenschap, en die daarom van de gezamenlijk ontvangen H. Communie bijna het hoogtepunt van heel de

viering maken. Immers, het moet nog eens met alle nadruk worden opgemerkt: het Eucharistisch Offer bestaat wezenlijk uit de onbloedige opoffering van het goddelijk Offerlam, die op mystieke wijze blijkt uit de scheiding van de heilige gedaanten en uit de aanbieding daarvan aan de eeuwige Vader. De H. Communie behoort tot de integriteit van het Offer en tot de deelname eraan door het nuttigen van het H. Sacrament; en terwijl deze Communie voor de offerende priester volstrekt noodzakelijk is, is zij voor de gelovigen slechts zeer sterk aan te bevelen”.[8]

De Kerk heeft daarom de zondagse deelname aan het Misoffer tot plicht gemaakt, echter nooit de zondagse  Communie. Als de H. Mis wezenlijk een maaltijd zou zijn, dan zouden de aanwezige gelovigen absoluut moeten communiceren, want wie tijdens een maaltijd niet eet, heeft er niet aan deelgenomen! Daarentegen bepaalde het Concilie van Trente: “Als iemand zegt: Missen, waarin alleen de priester sacramenteel communiceert, zijn ongeoorloofd en moeten derhalve afgeschaft worden, hij zij in de ban”.[9]

Eigenlijk verzet de hele ritus van de Mis zich ook tegen het maaltijdkarakter, want wat is dat voor een maaltijd, waarbij na langdurige rituele handelingen zo’n kleine hoeveelheid voedsel wordt opgediend. Indien de Mis een maaltijd zou zijn, dan zouden degenen gelijk hebben, die de Mis in de vorm van een echt etentje willen organiseren.

59. Wie leert, dat de Mis offer en maaltijd is?

Het is tegenwoordig bij veel katholieke theologen een wijd verbreide theorie, dat de Mis een maaltijd is, waarbij zich een offer voltrekt. Het eerste was dus de maaltijd, maar – zo zeggen zij – bij deze maaltijd was er ook een offer, dat daarin bestond, dat Christus zich aan ons als voedsel gaf. Dit offer van Christus aan ons in de maaltijd is dus het offerkarakter, dat in de Mis te vinden is.

Dit heeft met de katholieke leer niets te maken, maar hier wordt de juiste orde in het tegendeel veranderd. Een offer bestaat uit de gave aan God en niet aan een mens. Christus heeft zich aan het Kruis aan Zijn Vader geofferd en niet aan ons. Als de nieuwe theorie gelijk zou hebben, dan zou het Misoffer aan ons en niet aan God gebracht worden.

Die theorie wordt b.v. in het slotrapport van de oecumenische werkgroep van evangelische en katholieke theologen verdedigd. Deze werkgroep vergaderde van 1976 tot 1982. Van katholieke zijde namen daar onder andere kardinaal Hermann Volk, Karl Lehmann, Walter Kasper en kardinaal Ratzinger deel. Hier wordt beweerd: “Het zichtbare teken voor de offergave van Jezus Christus in de Eucharistieviering en onze betrokkenheid bij deze zelfopoffering is … de maaltijd … Dit betekent, beter gezegd, dat in de plaatsgevonden maaltijd zich het offer, de zelfopoffering, van Jezus Christus tegenwoordig stelt en verwezenlijkt. Daarom is de gebruikelijke, pas na het Concilie van Trente principieel gemaakte onderscheiding van de Eucharistie in het Sacrament enerzijds en Offer anderzijds theologisch onbruikbaar, omdat dit de hoofdstructuur verandert. In het aanbieden van zichzelf als voedsel vindt de offergave van Jezus Christus op het niveau van het liturgische symbool zijn uitdrukking.”[10] Men ziet dat hier echt iets nieuws en tevens de afwijzing van de traditionele theologie wordt onderwezen. De uiteenzettingen van de oecumenische werkgroep zijn in strijd met het tridentijnse dogma, dat de leer veroordeelde, volgens welk het offer in de Mis erin zou bestaan, “dat Christus ons als voedsel zou worden gegeven”.[11]

60. Werd de tridentijnse Mis afgeschaft?

Aan de invoering van de nieuwe ritus van de Mis was geen afschaffing of een verbod van de tridentijnse Mis verbonden. Dit zou ook bijna onmogelijk zijn geweest, omdat de Kerk nog nooit een ritus van die ouderdom had verboden en de H. Pius V in zijn bul Quo primum van 14 juli 1570, waarin hij de tridentijnse orde van de Mis vastlegde, bepaalde dat deze ritus van de Mis voor altijd geldig moest zijn en het een priester nooit verboden mocht worden, deze Mis op te dragen. Desondanks heeft men altijd weer beweerd, dat ze afgeschaft was, en de meeste bisschoppen hebben hun priesters verboden ze op te dragen. In zijn Motu proprio Summorum pontificum van 7 juli 2007 heeft paus Benedictus XVI echter officieel bevestigd, dat de overgeleverde Mis nooit werd afgeschaft.

Letterlijk luidt het: “Het is dus toegestaan om het Misoffer volgens de door de zalige Johannes XXIII bekrachtigde en nooit afgeschafte Editio typica van het Romeins Missaal H. Paus Johannes XXIII - Apostolische Constitutie
Missale Romanum ex auctoritate Joanne XXIII, P.P. (23 juni 1962) van het jaar 1962 te vieren als buitengewone vorm van de liturgie van de Kerk”.[12] In zijn begeleidende brief aan de bisschoppen schreef hij: “Wat voor vroegere generaties heilig was, blijft ook voor ons heilig en groot; het kan niet plotseling alom worden verboden of zelfs schadelijk zijn. Het doet ons allen goed, de rijkdommen te beschermen, die in het geloof en in het bidden van de Kerk gegroeid zijn”.[13] Toen hij nog kardinaal was, schreef hij met betrekking tot het feitelijke verbod van de oude Mis: “Een gemeenschap, die dat, wat voor haar tot nu toe het heiligste en hoogste was, plotseling verklaart als ten strengste verboden en het verlangen ernaar vervolgens doet voorkomen als ronduit onfatsoenlijk,  laat zichzelf in twijfel trekken. Want wat moet men van haar nog geloven? Zal ze morgen niet weer verbieden, wat ze vandaag voorschrijft?”[14]

Reeds in de jaren negentig van de vorige eeuw zei kardinaal Stickler in een interview: “In 1986 stelde paus Johannes Paulus II twee vragen aan een commissie van negen kardinalen. Ten eerste: ‘Verbood paus Paulus VI of een andere bevoegde autoriteit de ooit wijd verbreide viering van de tridentijnse Mis in de tegenwoordige tijd?’ Het antwoord, dat acht van de negen kardinalen in 1986 gaven, was: Nee, de Mis van de H. Pius V werd nooit verboden: Ik kan dat zeggen, want ik was een van die kardinalen. Er was nog een heel interessante vraag: ‘Kan een bisschop een priester met goede naam verbieden, om voortaan de tridentijnse Mis te celebreren?’ De negen kardinalen waren eenstemmig van mening, dat geen bisschop een katholieke priester de viering van de tridentijnse Mis verbieden kan. We hebben geen officieel verbod en ik geloof, dat de paus een officieel verbod nooit zou uitvaardigen … juist door de woorden van Pius V, die zei, dat deze Mis voor altijd zou zijn”.[15] Praktische consequenties had dit echter niet. Zelfs na Summorum pontificum, wordt het opdragen van de traditionele Mis door sommige bisschoppen in ongehoorzaamheid aan de pauselijke instructie, nog steeds belemmerd of verboden.

61. Is de nieuwe ritus van de Mis nog ten volle de uitdrukking van de katholieke leer over het Misoffer?

De nieuwe ritus van de Mis uit 1969 vormt volgens het oordeel van de kardinalen Ottaviani en Bacci “zowel als geheel als in details een opvallende breuk met de katholieke theologie van de H. Mis.”[16] Alle veranderingen zijn erop gericht, de gedachten aan het Offer te onderdrukken en in plaats daarvan een avondmaalviering in de protestantse betekenis te benaderen.

De eisen van Luther voor de afschaffing van het offertorium en van de canon zijn hier in essentie vervuld. Het oude offertorium brengt duidelijk tot uitdrukking, dat de Mis een Offer als verzoening voor de zonden is. De priester bidt hier: “Aanvaard, heilige Vader, almachtige eeuwige God, deze smetteloze offerande, die ik, onwaardige dienaar, U opdraag, mijn levende en waarachtige God, voor mijn ontelbare zonden, overtredingen en nalatigheden, en voor alle omstanders, alsmede voor alle gelovige christenen, levenden en doden; opdat zij mij en hun strekke tot heil voor het eeuwige leven. Amen”. In de nieuwe ritus is het offertorium geschrapt en vervangen door een gebed bij de bereiding van de gaven, waarvan de tekst is ontleend aan een joods tafelgebed. Het luidt: “Gezegend zijt Gij, Heer, God van het heelal, want uit Uw overvloed mochten wij het brood ontvangen, dat wij U aanbieden; het is de vrucht van de aarde en het werk van mensenhanden; bereid daaruit voor ons het brood des levens.” Hier is van offer en genoegdoening geen sprake meer.

De oeroude roomse canon van de Mis mocht als mogelijkheid verder bestaan (zij het met enkele wijzigingen), er werden echter nieuwe canons toegevoegd, die theologisch minder duidelijk zijn en waarvan in het bijzonder de 2e canon zich onderscheidt, omdat hij, zoals men heeft geschreven, “met een volledig gerust geweten zou kunnen worden gebruikt door een priester die niet in de transsubstantiatie, noch in het offerkarakter van de Mis gelooft, en dat hij daarom zonder enig probleem door een protestantse dominee zou kunnen worden aangewend.”[17] In deze canon komt namelijk het begrip van het Offer niet één keer voor. Men beweert weliswaar, dat deze canon de oude canon van Hippolytus zou zijn, maar ten eerste is het hoogstens een verminkte vorm van deze canon en ten tweede vergeet men te zeggen, dat Hippolytus voor enige tijd tegenpaus was en het helemaal niet zeker is, of zijn liturgie toen in de katholieke Kerk gevierd werd. Wegens zijn beknoptheid verheugt deze canon zich in een grote populariteit en is onder de vier officiële canons de meest gebruikte.

Welke geest het voortbrengen van de nieuwe ritus van de Mis heeft bezield, ziet men ook in paragraaf 7 van de Inleiding tot het Nieuwe Misboek. Daar leest men als definitie van de Mis: “De maaltijd des Heren of de Mis is de heilige samenkomst of vergadering van het volk Gods, dat onder leiding van een priester samenkomt om de gedachtenis van de Heer te vieren. Daarom geldt voor de plaatselijke samenkomsten van de heilige Kerk bij uitstek de belofte van Christus: Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden”. Deze definitie heeft niets specifiek katholieks en zou evengoed toegepast kunnen worden voor een protestantse avondmaalsviering. De Mis wordt hier niet als tegenwoordigstelling van het Offer van Christus, maar als een vergadering van de gelovigen aangeduid, hoewel de aanwezigheid van gelovigen voor het opdragen van de H. Mis weliswaar gewenst, maar niet noodzakelijk is. (Daarom is het fout, wanneer tegenwoordig in de 3e canon te lezen staat: “Tot aan het einde der tijden verzamelt gij een volk, opdat  aan Uw Naam het zuivere offer zal worden gebracht”. Hier wordt de indruk gewekt, dat de aanwezigheid van het volk voor het opdragen van de Mis vereist zou zijn.) De priester is in deze paragraaf geen plaatsbekleder van Christus, maar slechts een voorganger bij de gemeenteviering, en bij deze viering gaat het enkel om een gedachtenis, dus puur om een viering ter herinnering aan het Laatste Avondmaal. Schokkend is bovendien, dat de tegenwoordigheid van Christus tot een zuiver geestelijke aanwezigheid wordt beperkt, hoewel Christus in de H. Mis toch onder de gedaanten van brood en wijn waarachtig met Vlees en Bloed tegenwoordig is. Weliswaar werd op grond van protesten na de eerste publicatie, deze paragraaf door enkele katholieke toevoegingen aangevuld, aan de ritus van de Mis veranderde men niets! In wezen geeft de eerste tekst ook precies de geest van de nieuwe Mis weer, wat men herkent aan het feit, dat de gelovigen, die haar lange tijd bezoeken, meestal een dergelijke opvatting van de Mis hebben, zoals deze in de oorspronkelijke tekst tot uiting komt.

Benedictus XVI heeft – vooral als kardinaal – meermaals meer of minder tot uitdrukking gebracht, dat de hervorming van de liturgie een misser was. Hij schreef zelfs: “Ik ben ervan overtuigd, dat de crisis van de Kerk, die wij thans beleven, verregaand op het verval van de liturgie berust, die zo nu en dan zelfs zo ontworpen wordt, ‘etsi Deus non daretur’.”[18][ ‘alsof God niet zou bestaan.’]

62. Was de hervorming van de ritus van de Mis een bewuste protestantisering?

De sinds vele jaren met Paulus VI bevriende Jean Guitton berichtte in 1993, dat de paus bewust alles uit de Mis wilde verwijderen, waaraan de protestanten zich zouden kunnen ergeren. Dit wordt tevens bevestigd door het feit, dat Paulus VI zes protestantse geestelijken liet meewerken aan de uitwerking van de nieuwe misritus. Een beroemde foto toont hem samen met deze protestantse ‘deskundigen’. Eén van hen, Max Thurian von Taizé zei later: “Niets in de vernieuwde Mis hoeft de evangelische protestanten nog werkelijk te ergeren”.[19] Hij werd dan ook in 1988 tot priester gewijd, zonder eerst het protestantisme te hebben afgezworen.

De exacte tekst van het commentaar van Jean Guitton in een radiopraatje op 19 december 1993, publiceerde de abt Dom Gérard Calvet: “De opzet van Paulus VI met het oog op de liturgie, met het oog op datgene, dat men gewoonlijk ‘de Mis’ noemt, is de katholieke liturgie zo te vernieuwen, dat hij bijna overeenkomt met de protestantse liturgie.  … Maar ik herhaal: Paulus VI heeft alles gedaan wat in zijn vermogen lag, om de katholieke Mis – los van het Concilie van Trente – zoveel mogelijk op het protestantse avondmaal te doen lijken .  …  Ik geloof niet, dat ik mij vergis, wanneer ik zeg, dat de bedoeling van Paulus VI en de nieuwe liturgie, die zijn naam draagt, erin bestaat, van de gelovigen een grotere deelname aan de Mis te verlangen, daarin een grotere plaats voor de H. Schrift in te ruimen, en minder plaats voor alles wat daarin, zoals enkelen zeggen, magisch is, of zoals anderen zeggen, aan substantiële, transsubstantiërende Consecratie is, wat het katholieke geloof is; anders gezegd, er is bij Paulus VI een oecumenische opzet, om alles, wat er in de Mis al te katholiek is in traditioneel opzicht, weg te laten, of ten minste te verbeteren, of ten minste te verzachten, om de katholieke Mis, ik herhaal het, meer te doen lijken op de calvinistische mis”.[20]

Men vergelijke hiervoor ook het boek “The Reform of the Liturgy” door Annibale Bugnini, de hoofdverantwoordelijke voor de nieuwe Mis, [Novus Ordo (Missae)], waarin hij zijn oecumenische bedoelingen zeer open uitlegt.

Verscheidene liturgie-wetenschappers hebben ook steeds weer toegegeven, dat de hervorming van de Mis geen gelijkmatige ontwikkeling van de oude ritus was, maar een vernietiging. Zo zei b.v. een lid van de commissie, die de nieuwe Mis fabriceerde, pater Joseph Gelineau SJ, met het oog op de overgeleverde Mis: “Laten we die eens vergelijken met de Mis die we nu hebben. Niet alleen de woorden, de melodieën en enkele van de gebaren zijn anders; om de waarheid te zeggen, het gaat hier om een andere misliturgie. Het moet zonder enige tweeslachtigheid gezegd worden: De Romeinse ritus, zoals wij die kenden, bestaat niet meer (Le rite romain tel que nous l’avons connu n’existe plus). Die is vernietigd (Il est détruit)”.[21]

Ook de liturgie-wetenschapper Alcuin Reid zei in een interview in 2011: “Het is noch de taak van een concilie, noch die van een paus, om de liturgie te maken. Het concilie spreekt niet over een nieuwe liturgie maken of haar te willen ‘veranderen’ – het gebruikt het woord ‘vernieuwing’ (‘instauratio’). Het concilie wilde door een grondige liturgische vorming op alle niveaus van de Kerk zowel een gematigde hervorming van de ritus als een vruchtdragende participatio actuosa [actieve deelneming] bereiken – geen breuk [ … ] Een goed voorbeeld daarvan is de Ordo Missae van 1965. Daarbij gaat het om een gestroomlijnde en verder ontwikkelde misritus, die in overeenstemming is met de op het concilie gevoerde discussies. Maar de Ordo Missae van 1969 onderscheidt zich daar torenhoog van, het is een nieuwe creatie van het Consilium (pauselijke commissie). Het bewaart weliswaar nog meer dan men eigenlijk wilde bewaren, want Paulus VI wees de onredelijke wens van het Consilium af, om de Romeinse canon, het Orate Fratres, evenals het kruisteken bij de aanvang van de Mis af te schaffen.

[ … ] Ik ben geen ‘traditionalist’. Ik ben katholiek. Bovendien ben ik liturgie-historicus. En in die hoedanigheid kan ik zeggen, dat het zich laat aanzien, dat de voor de hervorming verantwoordelijken een breuk beoogden – zowel in theologisch als in ritueel opzicht. Datgene, wat door de traditie overgeleverd was, wilden zij niet. Zij wilden het ook niet verder ontwikkelen. Zij wilden iets nieuws, iets, dat de ‘moderne mens’ van de zestiger jaren weerspiegelde en dat deze mens naar hun mening nodig had. Dat is een historische realiteit en geen kerkpolitiek standpunt. Daarom zijn liturgie-wetenschappers ‘van beide kanten’ het erover eens, dat de hervorming radicaal en een breuk geweest is. Als katholiek beschouw ik dat als een aanzienlijk probleem, omdat het in de geschiedenis van de liturgie zonder weerga is en evenmin datgene is, waarom het concilie – uit eerbied voor de liturgische traditie – heeft gevraagd.”[22]

 

[1] Concilie van Trente: 22e Zitting, Canon 1: DH 1751

[2] Id. Hoofdstuk 1: DH 1740

[3] Id.

[4] Id. Hoofdstuk 2: DH 1743

[5] Didachè c. 14, RJ 8 (Rouët de Journel: Enchiridon Patristicum. Freiburg : Herder 1913)

[6] 1. Korintherbrief c. 14; RJ 19.

[7] 171e Brief, Ad Amphilochium; RJ 1019.

[8] Encycliek Mediator Dei, Alinea 113 en 114. DH 3854.

[9] Concilie van Trente, 22e Zitting, Canon 8, DH 1758.

[10] Lehmann / Schlink (heruitg.): Das Opfer Jesu Christi und seine Gegenwart in der Kirche. Herder 1983, blz. 223 e.v. Accentuering in de originele uitgave.

[11] Concilie van Trente, 22e zitting, Canon 1, DH 1751.

[12] Communiqué van de Apostolische Stoel Nr. 178, blz. 11.

[13] Id. blz. 25 e.v.

[14] Salz der Erde, Heyne 2001, blz. 188.

[15] Latin Mass Magazine van 5 mei 1995.

[16] Ottaviani en Bacci: “Kort Kritisch Onderzoek van de nieuwe Misorde”, internetuitgave 2005, www.ecclesiadei.nl

[17] Id. Par. 6.

[18] Aus  meinem Leben, DVA (Deutsche Verlagsanstalt) 1997, blz. 174.

[19] La Croix van 30 mei 1969.

[20] Brief aan de Vrienden van de Abdij Sainte Madeleine nr. 51. Le Barroux, 10-08-1994.

[21] J. Gelineau, Demain la Liturgie, Parijs 1976, blz. 9 e.v. Geciteerd uit : Paul L. Kramer, Theologische Rechtfertigung des Festhaltens an der römisch-katholischen Tradition, Jaidhof 1999, blz. 29.

[22] Die Tagespost van 5 oktober 2011.

63. Behoort de afkondiging van een ritus niet tot de onfeilbaarheid van de Kerk?

Er wordt soms beweerd, dat het begin van een nieuwe ritus of de aankondiging van een algemene (b.v. liturgische) wet automatisch onder de onfeilbaarheid van de Kerk zou vallen, zodat dit niets verkeerds of schadelijks voor de Kerk zou kunnen bevatten. Dit is echter niet waar. Hier geldt hetzelfde als voor de pauselijke onfeilbaarheid. Zoals niet ieder woord van de paus onfeilbaar is, maar onfeilbaarheid hem alleen toekomt, wanneer hij daar aanspraak op maakt, zo is evenmin iedere liturgische wet vanzelf onfeilbaar, maar alleen dan, wanneer de Kerk dat met haar hele gezag afkondigt en hier onfeilbaar wil zijn.

Zo stond in het “Pontificale Romanum” b.v. lange tijd een rubriek, waarin stond dat de bisschop er bij de priesterwijding goed op moest letten, dat de te wijden persoon kelk en pateen zou aanraken, omdat daardoor de priesterlijke eigenschappen zouden worden ingegrift. Deze rubriek bevatte duidelijk een dwaling en werd daarom geschrapt na de opheldering van Pius XII (Sacramentum Ordinis 1947), dat alleen de handoplegging het wezenlijke bestanddeel van de priesterwijding is. In het “Pontificale Romanum” van de 13e eeuw stond zelfs de dwaling, dat de verandering van wijn in het Bloed van Christus ook zonder de woorden van de Consecratie zou plaatsvinden door de wijn eenvoudig met een geconsacreerde Hostie aan te raken.

Een goed voorbeeld, dat de Kerk niet bij iedere wet en ieder liturgisch voorschrift haar hele gezag inschakelt, is de Mis ter ere van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Hoewel de H. Stoel een Mis en een officie ter ere van deze voortreffelijke eigenschap van Maria had goedgekeurd, verklaarde de paus nochtans – volgens Suarez – dat hij dit privilege slechts voor vroom en zeer waarschijnlijk hield. In 1708 breidde Clemens XI het feest over de hele Kerk uit en verplichtte daarmee alle priesters van de Latijnse ritus, dit feest te vieren. Was de Onbevlekte Ontvangenis daarmee een onderwerp van de onfeilbare leer geworden? Benedictus XIV bestreed dit nadrukkelijk, omdat “tot nu toe geen enkele door de Kerk vastgelegde bepaling over de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd verschijnt. In  hun … constituties hebben de pausen zelf verklaard, dat zij ondanks hun concessies, in dit vraagstuk op geen enkele manier definitief wilden beslissen”. Hij komt tot de conclusie, “dat de verering, het feest en alles, wat ter ere van de H. Maagd, zoals bij de vrijwaring van de erfzonde bij de ontvangenis, is toegestaan, absoluut niet wil betekenen, dat deze vrijwaring als zeker en als onderwerp van het geloof moet gelden”. Benedictus XIV accentueert eveneens met betrekking tot de tenhemelopneming van Maria, dat men uit het liturgische feest niet moet afleiden, dat deze leer een onderwerp van het geloof zou zijn. Als de viering van een feest ter gelegenheid van deze gebeurtenis door de hele Kerk dit automatisch tot een onderwerp van haar onfeilbare leer zou maken, dan zou de feestelijke dogmatisering van Maria tenhemelopneming door Pius XII overbodig zijn geweest.

Op dezelfde wijze kan men uit het feest van de Opdracht van O.L. Vrouw in de Tempel niet afleiden, dat de Kerk met onfeilbaarheid de historische werkelijkheid van deze gebeurtenis zou onderwijzen. Evenmin garandeert de Kerk de heiligheid van iedere naam die in het Romeins Martyrologium is opgenomen.

Met betrekking tot de nieuwe Mis heeft paus Paulus VI zelf verklaard: dat haar riten verschillende theologische kwalificaties zouden kunnen krijgen: “De bedoelde riten en rubrieken zijn op zichzelf geen dogmatische uitspraak; zij kunnen een theologische kwalificatie met verschillende waarden krijgen, in overeenstemming met de liturgische context, waarop zij betrekking hebben. Ze zijn gebaren en woorden, die betrekking hebben op een religieuze handeling, …  een handeling, die alleen de theologische kritiek analyseren en in doctrinaire formuleringen, die logisch bevredigend zijn, uitdrukken kan.”[1] Daarmee zou de bewering dat de Nieuwe Mis een zaak van kerkelijke onfeilbaarheid is, onhoudbaar moeten zijn.

Voor die conclusie spreken ook de vele experimenten en veranderingen, die men heeft uitgevoerd of gepland. Zo zijn b.v. de veranderingen in de wijdingsritus van 1990 een impliciete bekentenis van de gebreken in de eerste versie. Ook wordt een gewijzigde uitgave van het misboek voorbereid, waarin naar men beweert, het offerkarakter weer duidelijker tot uitdrukking moet komen. Bovendien zou kardinaal Ratzinger als prefect van het geloof niet meermalen op de gebreken en fouten van de hervorming van de liturgie hebben kunnen wijzen, als dat een werk van het onfeilbare gezag zou zijn geweest.

64. Wat te denken van de viering in de richting van het volk?

Door de viering in de richting van het volk moet het maaltijdkarakter van de Mis worden benadrukt.  Daarom wordt aan het volksaltaar dikwijls bewust de vorm van een tafel gegeven. De priester is hier de voorzitter van de

tafelgemeenschap en wendt zich als zodanig tot de gemeente. Omdat de Mis geen maaltijd is, is deze praktijk afkeurenswaardig.

Bovendien wordt door de viering in de richting van het volk de indruk gewekt dat het bij de viering van de Mis om een zuiver wereldse viering gaat, waarbij de mens in het middelpunt staat. Het gebed wordt bemoeilijkt, want staan van aangezicht tot aangezicht is geen gebedshouding.

De zogenaamde terugkeer naar vormen uit de christelijke oertijd, waarmee de veranderingen in de Mis dikwijls werden gemotiveerd, heeft Pius XII in Mediator Dei veroordeeld als “overdrevene en ongezonde ouderdomszucht”. Hij schrijft: “Zo zou b.v. van het rechte pad afwijken, hij, die het altaar de oude vorm van de mensa, van de tafel zou willen teruggeven. … Wanneer het over de heilige liturgie gaat, (dan is) klaarblijkelijk niet door wijze en gezonde ijver gedreven, hij, die tot de oude riten en gebruiken zou willen terugkeren en de nieuwe verwerpen, die immers door de leiding van de goddelijke Voorzienigheid met het oog op de veranderde omstandigheden zijn ingevoerd”.[2]

Hoogstwaarschijnlijk heeft de viering in de richting van het volk in de oude Kerk echter helemaal niet plaatsgevonden. Weliswaar geven sommige oude basilieken de indruk, dat de priester daar naar het volk zou hebben gecelebreerd. In feite hangt de ruimtelijke indeling van de gebouwen samen met de viering naar het oosten, naar de opkomende zon. Was de basiliek naar het westen gericht, dan keerde de priester zich namelijk tijdens de viering naar het oosten, omdat men in de opkomende zon een symbool voor de verrezen Christus zag. Dan had hij weliswaar het volk voor zich, maar omdat dit zich eveneens naar het oosten keerde en daarmee de priester in de rug had, kwam het niet tot een tegenover elkaar staan van priester en volk.[3]

Ook kardinaal Ratzinger heeft deze onderzoeksresultaten van belangrijke liturgie-wetenschappers voor juist gehouden en bovendien gewezen op de negatieve consequenties van het volksaltaar: “In feite is daarmee een clericalisering begonnen, zoals vroeger nooit heeft bestaan. Nu wordt de priester – de voorganger, zoals men hem tegenwoordig liever noemt – tot het eigenlijke middelpunt van het geheel. Alles komt op hem aan. Men moet hem zien, aan zijn handelingen deelnemen, hem antwoorden; zijn creativiteit draagt het geheel. … Steeds minder staat God in het middelpunt, steeds belangrijker wordt alles wat de mensen doen, die hier samenkomen en zich al helemaal niet aan een ‘vastgelegd schema’ willen onderwerpen.”[4]

65. Is de nieuwe Mis geldig?

De geldigheid van de Mis hangt af van de geldigheid van de consecratie, dus van de verandering van brood in het Lichaam en van de wijn in het Bloed van Christus.

De nieuwe Mis is geldig, als zij door een priester met de juiste intentie word opgedragen. De priester moet hier namelijk willen doen, wat Christus en de Kerk bij het opdragen van de Heilige Mis doen, d.w.z. hij moet zich als werktuig in dienst stellen van Christus en de Kerk. Zou de priester dus bewust, in tegenstelling tot de kerkelijke leer, niet een offer willen opdragen, maar alleen een herinnering aan het Laatste Avondmaal willen vieren, dan zou de mis niet geldig zijn. Omdat de nieuwe Mis gemakkelijk in die protestantse zin kan worden opgevat, moet men vrezen, dat veel priesters niet meer de nodige intentie voor het opdragen van de Mis hebben, vooral wanneer hun tijdens hun opleiding een volkomen fout beeld van de Kerk, het priesterschap en de Mis is gegeven.

Verdere criteria voor de geldigheid van de Mis zijn de juiste materie en vorm, d.w.z. het gebruik van tarwebrood en druivenwijn, zowel als het uitspreken van de woorden van de Consecratie: “Dit is Mijn Lichaam – dit is Mijn Bloed (of: de kelk van Mijn Bloed)” door de priester. Wordt ander brood of andere wijn gebruikt, of laat de priester de Consecratie achterwege, dan is de Mis niet geldig.

Hieruit komt nog een bijzonder probleem voort, dat in de meeste in de landstaal gedrukte missalen de consecratiewoorden over de kelk verkeerd zijn vertaald. In de Latijnse versie luidt het nog goed: “Mijn Bloed, dat voor u en voor velen (pro multis) vergoten wordt”. Daarvan maakte men: “Mijn Bloed, dat voor u en voor alle mensen vergoten wordt”. Deze vertaling is klaarblijkelijk fout. Het “voor alle mensen” is niet te vinden in de Heilige Schrift, noch in de consecratiewoorden van alle gezamenlijke traditionele liturgieën. Het is weliswaar juist, dat Christus Zijn Bloed voor alle mensen heeft vergoten, voor zover alle mensen de mogelijkheid hebben, de verlossing te verkrijgen. Daarmee is dan het aanbod van de verlossing bedoeld. In de Mis gaat het om het Nieuwe Verbond (“Deze is de kelk van Mijn Bloed, van het nieuwe en eeuwige Verbond …”), en tot dit verbond behoren nu eenmaal niet alle mensen, maar slechts velen, namelijk degenen, die de verlossing hebben aanvaard. In de Mis gaat het dus niet om het aanbod van de verlossing maar om de werkzame verschaffing van de verlossing.

De reden voor deze foutieve vertaling is blijkbaar de moderne veronderstelling van de verlossing van iedereen, dus het geloof, dat geen mens verloren gaat. Hiermede hebben wij in de woorden van de Consecratie een dwaling! Nu hoeft dit weliswaar de Consecratie niet beslist ongeldig te maken, vooral niet, wanneer de priester het “voor alle mensen” opvat in een rechtgelovige zin, namelijk als aanbod van de verlossing voor alle mensen. Desondanks blijft “voor alle mensen” fout en begunstigt de ketterij.

Eindelijk werd in oktober 2006 door Rome gelukkig correctie van deze verkeerde vertaling geëist. Daarvoor kregen de bisschoppenconferenties twee jaar de tijd.[5] Enkele missalen zijn intussen inderdaad verbeterd. In het Engelstalige missaal, dat in de Advent van 2011 van kracht moest zijn, zou het dan “for many” luiden. Ook het gereviseerde Spaanse missaal heeft het “voor velen” [opm. van de redactie: De  auteur was in 2012 van mening, dat ook het Nederlandse missaal zou worden gewijzigd. Die revisie is thans – 2017 – nog niet tot de Nederlandse parochies doorgedrongen]. Voor Duitsland verklaarde evenwel de voorzitter van de Duitse Bisschoppenconferentie, aartsbisschop Robert Zollitsch, dat in de voltallige vergadering van de bisschoppen in 2010, de Duitse bisschoppen er voorstanders van waren de huns inziens theologisch correcte uitdrukking “voor allen” te handhaven, en deze niet te vervangen door “voor velen”. Het is veelzeggend, dat aartsbisschop Zollitsch de afwijzing van de correctie baseert op het argument, dat men priesters en parochies “geen fundamenteel nieuwe vertaling” wil opdringen. Daarmee geeft hij toe, dat met het “voor allen” inderdaad iets anders wordt uitgedrukt dan met het “voor velen.” Nadat men de mensen gedurende tientallen jaren heeft verteld, dat de hel niet bestaat of wanneer hij wel bestaat, beslist leeg zal zijn, is het natuurlijk onaangenaam, wanneer in de liturgie plotseling opeens tot uitdrukking moet komen, dat dit toch niet waar is, en men is bang, dat priesters en leken de correcte vertaling “voor velen” niet meer zouden accepteren. Het blijft afwachten, of Rome deze poging voor een Duitse eigen weg zal aanvaarden of niet.

66. Moet met aan de nieuwe Mis deelnemen?

Ook als de nieuwe Mis geldig kan zijn, dan kan zij toch objectief niet aan God welgevallig zijn, omdat het een oecumenische, protestantiserende Mis is. Zij vormt een gevaar voor het geloof in het katholieke Misoffer en is daarom af te wijzen. Wie de problematiek van de nieuwe Mis heeft ingezien, zal deze om die reden niet meer bijwonen, omdat hij door zijn aanwezigheid zijn geloof in gevaar zou brengen en hij zijn goedkeuring met deze hervormingen zou laten blijken.

De tegenwerping dat men een Mis, die geldig is, ook zou kunnen bijwonen, is niet steekhoudend. Ook een heiligschennende Mis, die een afgevallen priester leest, om Christus te bespotten, kan geldig zijn, maar daaraan mag men natuurlijk niet deelnemen. Evenzo mag men niet deelnemen aan de schismatieke Mis van bijvoorbeeld een orthodoxe priester, hoewel deze Mis zeker geldig en de ritus waardig is.

Het is jammer genoeg een feit, dat door de nieuwe ritus van de Mis talloze katholieken het geloof in het Offer van de Mis hebben verloren en nu in plaats daarvan een begrip van de Mis hebben, dat eerder past bij het protestantse avondmaal. Daarmee hangt dan ook samen, dat men fundamenteel geen groot onderscheid meer ziet tussen katholicisme en protestantisme, dus het dogma van de enige waarheid van het katholieke geloof verwerpt. Omdat de nieuwe Mis de voornaamste bron is van de huidige geloofscrisis, doet men er goed aan zich daarvan te distantiëren.

Voor de nieuwe Mis gelden overeenkomstige regels als voor het bezoek van niet-katholieke godsdienstplechtigheden. Men kan daarbij om familie-  of zakelijke redenen aanwezig zijn, gedraagt zich dan echter passief en gaat vooral niet ter Communie. Iets anders ligt het bij het bezoek van de Mis van een priester, die min of meer de overgeleverde Mis opdraagt, maar enige concessies aan de hervormingen doet (b.v. lezingen of ook andere gedeelten in de volkstaal), om in zijn functie te kunnen  blijven.

Wie geen gelegenheid heeft om iedere zondag aan de tridentijnse Mis deel te nemen, is van de vervulling van de zondagse plicht tot misbezoek ontslagen, want dit gebod verplicht alleen maar tot het bezoek aan de ware katholieke Mis. Men moet echter proberen geregeld de tridentijnse Mis bij te wonen. Ook is het raadzaam, op de zondagen, waarop er geen H. Mis is, daarvoor in de plaats iets ter vervanging te verrichten, b.v. door het Rozenkransgebed, of het bidden van de teksten van de H. Mis uit het missaal, waarbij men zich met een elders gevierde Mis kan verenigen en geestelijk  communiceren.

67. Hoe moet men de H. Communie ontvangen?

De H. Communie moet op een eerbiedige wijze worden ontvangen, omdat deze de Heer Jezus Christus met Godheid en mensheid, met lichaam en ziel, met vlees en bloed bevat. Deze eerbied komt het beste tot uitdrukking

door de praktijk van de tongcommunie, waarbij de priester de knielende gelovige de Hostie op de tong legt.

De waarheid van de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in dit Sacrament is een ondubbelzinnige leer van de Heilige Schrift. Christus zegt: “Want Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank. Wie Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem”. (Jh. 6, 55 e.v.) Bij de instelling van de Mis bij het Laatste Avondmaal “nam Jezus het brood, zegende het, brak het, gaf het Zijn leerlingen en sprak: Neem en eet, dit is Mijn Lichaam. Daarna nam Hij de kelk, sprak een dankgebed uit, gaf hun de kelk, en zeide: Drink allen hieruit; want dit is Mijn Bloed van het Nieuwe Verbond, dat wordt vergoten voor velen tot vergiffenis van de zonden.” (Mt 26, 26 e.v.)

Aan de werkelijke tegenwoordigheid hebben de christenen daarom eendrachtig anderhalf millennia geloofd en dit Sacrament als kostbaar geschenk van Onze Heer in hoge verering gehouden, totdat in de 16e eeuw de hervormers grote massa’s tot afval van het geloof in de Eucharistie hebben geleid.

68. Is de handcommunie een waardige vorm van communiceren?

De handcommunie is in de oneerbiedige vorm, waarin zij tegenwoordig wordt gepraktiseerd, met het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de H. Communie niet in overeenstemming te brengen en daarom af te wijzen. In deze vorm heeft zij in de Kerk ook nooit bestaan.

Het is daarom te prijzen, dat paus Benedictus XVI, tenminste voor zich persoonlijk, tot de uitdeling van de tongcommunie teruggekeerd is.

Paulus VI machtigde door de Institutio de modo sacram communionem ministrandi “Memoriale Domini” van 29 mei 1969 de bisschopsconferenties, na geheime stemming (met een vereiste twee-derde meerderheid) en bekrachtiging door de H. Stoel, de handcommunie in te voeren. Daarbij had zich bij de enquête bij het wereldepiscopaat van 19 maart 1969 nog de overgrote meerderheid van de bisschoppen tegen de handcommunie uitgesproken. Paulus VI zelf beschouwde het als “praktisch bedenkelijk en gevaarlijk.” Memoriale Domini benadrukte daarom het belang van de tongcommunie voor het algemeen belang van de Kerk, maar stond de handcommunie toch toe. Deze tweeslachtige handelswijze is symptomatisch voor het postconciliaire leergezag.[6]

In enkele delen van de vroege Kerk is er weliswaar handcommunie geweest, maar uit beschrijvingen en afbeeldingen weten wij echter, dat dit heel anders werd uitgeoefend dan tegenwoordig gebruikelijk is. De communicant trad namelijk in gebogen houding naar voren. Gebaren van aanbidding gingen daaraan vooraf, zoals het uitstrekken van de handen of kniebuigingen. De handen moesten gewassen zijn, in kruisvorm over elkaar gelegd en moesten door de vrouwen bovendien men een doek bedekt worden, wat later door de mannen gedeeltelijk werd overgenomen. De priester legde bij de gelovige de heilige Hostie op de rechterhand (!) en deze nam de Hostie met de mond op, zonder er met de vingers aan te komen. Het tegenwoordig gebruikelijke vastpakken van de Hostie met de rechterhand stelt daar tegenover in relatie met het Lichaam van de Heer het ongepaste gebaar van in bezit nemen en bemachtigen. De H. Cyrillus van Jeruzalem waarschuwt de gelovigen erop te letten, dat bij het ontvangen van de Communie, geen deeltje op de grond valt: “Pas op, dat je er niets van op de grond laat vallen. Wat je daarvan zou laten vallen, was natuurlijk evenveel als het verlies van één van je eigen ledematen. Zeg mij eens: Zou je niet, wanneer iemand je stofgoud zou geven, dit heel voorzichtig optillen, zodat er niets verloren gaat en jij geen verlies lijdt? Zou je dan niet nog voorzichtiger zijn, dat je geen korreltje verliest van iets, dat kostbaarder is dan goud en edelsteen?”[7] Alles ademt hier eerbied! Waar hoort men tegenwoordig dergelijke waarschuwingen? Door de handcommunie vallen veel deeltjes op de grond, waar men niet de minste aandacht aan besteedt. Dit is een objectieve oneerbiedigheid tegenover Christus.

Vanaf de 5e of 6e eeuw werd de handcommunie meer en meer door de tongcommunie vervangen, die sedert de 9e eeuw de algemene manier van uitdelen was. De handcommunie bestaat na 800 nog slechts als een privilege voor de geestelijken. Daarbij is opmerkelijk, dat dit zonder “voorschrift van boven” gebeurde, maar dus vanzelf terrein won, omdat het overeen kwam met het gevoel voor het geloof. De Heilige Geest leidt de Kerk door de eeuwen, en het is een ontkenning van deze leiding, als men denkt, dat de in de loop van de tijd gemaakte veranderingen allemaal slecht waren en men daarom terug moet gaan naar het begin.

69. Wat zijn de gevolgen van de handcommunie?

De hand- en staande communie is op zijn minst medeverantwoordelijk voor het verlies bij veel gelovigen van het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het Sacrament van de Eucharistie. Wie in alle ernst  gelooft, dat hij in de H. Communie de Godmens ontvangt, kan dit Sacrament niet zonder teken van eerbied tegemoet treden. De handcommunie heeft daarom eerst tot lauwheid en onverschilligheid, maar uiteindelijk tot verlies van het geloof geleid.

Natuurlijk zijn hier ook nog andere factoren in het spel, vooral de slechte verkondiging in onderwijs en prediking, waar de tegenwoordigheid van Christus tegenwoordig vaak alleen nog maar als symbolische tegenwoordigheid wordt onderwezen en de werkelijke verandering van het brood in het Lichaam van Christus ontkend wordt. De handcommunie heeft de gelovigen echter op de aanvaarding van deze valse leer voorbereid, want als de hostie alleen maar een symbool voor Christus is, dan is het verklaarbaar, dat men de communie zonder bijzondere eerbetuigingen ontvangt.

70. Moet de H. Mis in het Latijn worden opgedragen?

Het is van groot belang, de heilige liturgie in een taal te vieren, die onttrokken is aan het profane gebruik; want een taal, die op straat gebruikt wordt, past niet bij het heilige gebeuren. Die taal is in de westelijke Kerk eeuwenlang het Latijn geweest. Maar ook in andere delen van de Kerk en zelfs in veel niet-christelijke religies vindt men een bijzondere rituele taal.

Zo vieren de orthodoxe Grieken hun liturgie in het Oudgrieks en de Russen in het Oud Slavisch. De Joden gebruikten al in de tijd van Christus het voor het volk onbegrijpelijke Oud Hebreeuws voor de godsdienst, een taal, die Christus, noch de apostelen hebben afgekeurd. Ook de moslims is deze praktijk niet vreemd, want zij gebruiken voor hun gebeden het Oud Arabisch.

71. Begrijpen de gelovigen de Mis niet beter in de volkstaal?

In de Heilige Mis voltrekken zich onuitsprekelijke geheimen, die geen mens volkomen kan begrijpen. Dit mysteriekarakter van de Mis behoort in de mysterieuze taal tot uitdrukking te worden gebracht. De niet algemeen begrijpelijke taal moet er juist op wijzen, dat wij voor een mysterie staan. (De in stilte gebeden delen van de Mis dienen ook dit zelfde doel.)

Daarentegen tovert de volkstaal een begrijpelijkheid voor, die er niet eens is. De mensen denken tegenwoordig, dat ze weten wat de Mis is, omdat die in de landstaal wordt gevierd. De waarheid is echter, dat de meesten van de essentie van de H. Mis helemaal niets begrijpen.

Natuurlijk moet het mysteriekarakter niet zover gaan, dat de gelovigen niets begrijpen van wat zich op het altaar voltrekt. Daarom verplichtte het Concilie van Trente de priesters, vaak over de Mis te preken en de gelovigen de rituelen te verklaren. Bovendien is er tegenwoordig het volksmissaal (opm. van de redactie: b.v. de Latijns-Nederlandse uitgave van het volledige Missale Romanum van uitgeverij het Spectrum), waarin de Latijnse gebeden vertaald zijn, zodat alle gelovigen toegang hebben tot de mooiste gebeden van de liturgie, zonder dat de voordelen van het Latijn zouden zijn opgegeven. De gelovigen van de Traditie zouden in ieder geval verontwaardigd op het verwijt reageren, dat zij niets van de Mis zouden begrijpen.

72. Welke redenen zijn er nog meer voor het gebruik van het Latijn?

Andere redenen voor de toepassing van het Latijn zijn:

  • zijn onveranderlijkheid;
  • zijn bijna tweeduizendjarige toepassing in de liturgie;
  • zijn symboolfunctie voor de eenheid van de Kerk.

Bij 1: Omdat het Latijn een dode taal is, verandert hij niet meer. Dat heeft voor het behoud van de zuiverheid van het geloof een grote betekenis. In levende talen veranderen namelijk in de loop van de tijd sommige woorden hun betekenis in belangrijke mate. Bekoring bijvoorbeeld betekende vroeger: verleiding tot zonde en kwaad. Nu is de betekenis ook: verleiding tot mooie dingen: “Dat landschap is een bekoring voor me”, “Die lekkere bonbon is een bekoring”. Hartstikke betekende vroeger: als in het hart gestoken. Nu is de betekenis: erg, zeer: “Hartstikke leuk”. Leemte betekende vroeger: lichaamsgebrek, ziekte. Nu is de betekenis: lege ruimte. Zo kunnen door het gebruik van de volkstaal gemakkelijk fouten in de liturgische teksten binnensluipen, terwijl er in het Latijn ook bij zeer oude teksten geen begripsverwarring is.

Bij 2: Het Latijn wordt bijna tweeduizend jaar toegepast in de liturgie en is daardoor als het ware geheiligd. Het heeft iets verhevens, dat wij vandaag nog dezelfde teksten kunnen bidden, waarmee sinds eeuwen talloze priesters en monniken hebben gebeden. Daardoor breekt de eeuwigheid in de tijd binnen.

Bij 3: De eenheid van de Kerk wordt door het Latijn op een fraaie manier tot uitdrukking gebracht. Overal op de wereld werd vóór het concilie de Rooms-katholieke Mis in dezelfde taal opgedragen, en de gelovigen vonden ook in vreemde landen de Mis van thuis terug. Nu is dat zinnebeeld van de eenheid vernield. Er is geen eenheid in de liturgie meer – noch in de taal, noch in de riten – en wie de Mis bijwoont in een taal, die hij niet verstaat, heeft daarom tegenwoordig moeite om tenminste de belangrijkste delen te volgen. Uitgerekend in een tijd, dat de mensen meer reizen dan ooit tevoren, heeft de Kerk haar eenheidstaal opgegeven!

 

[1] Toespraak bij de algemene audiëntie op 19 november 1969. Citaat uit: Silveira: La nouvelle messe de Paul VI: Qu’en penser? Vouillé 1975, blz 210 e.v.

[2] HK  261 e.v.

[3] vgl. hiervoor: Klaus Gamber: Zum Herrn hin! Regensburg 1987 of Uwe Michael Lang: Conversi ad Dominum Uitg. Colomba 2008

[4] Joseph Ratzinger: Vom Geist der Liturgie, blz. 69 e.v. Gesammelte Schriften, band 11, Freiburg im Breisgau 2008, blz. 81.

[5] Brief van de prefect voor de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de regeling van de Sacramenten, Francis kardinaal Arinze, aan de voorzitters van de nationale bisschopsconferenties van 17 oktober 2006.

[6] Over het probleem van de handcommunie geven o.a. waardevolle informatie de Una Voce Korrespondenz (UVK) sept./okt. 1999, blz. 277 e.v. en Martin Lugmayer: Handkommunion, Buttenwiesen 2001.

[7] 5e Mystagogische Katechese 21. Bibliotheek van de Kerkvaders, Kempen-München, band 41 (1922) blz. 390 e.v.