Vrijdag na 4de zondag in de Vasten

Verrijzenis van Lazarus, Jean Jouvenet

Vrijdag na 4de zondag in de Vasten

Thema: Christus, onze verrijzenis en ons leven.

I. Gedachten ter overweging.

Voor de dopelingen in hun Doopsel, voor de boetelingen in hun verzoening, is Christus de verrijzenis en het leven. Dit is de hoofdgedachte, waarop de Kerk opnieuw, zoals zij het gisteren deed, nadruk legt in de H. Mis van vandaag.

't Epistel getrokken uit het IIIde boek der Koningen, verhaalt, hoe Elias de zoon van de huisvrouw, bij wie hij geherbergd was, uit de dood opwekte, door zich biddend over de dode jon­gen uit te strekken.

't Evangelie verhaalt ons omstandig de verrijzenis van Laza­rus. Jezus wil ons door dat wonder laten zien, dat Hij de Meester is van 't leven, aangezien Hij dit aan de doden kan terugschen­ken; zo bevestigt Hij ons geloof in Hem. Maar Hij wil ons tevens een behoedmiddel geven tegen de twijfel en 't wantrou­wen, die ons zieleleven soms in gevaar brengen, door ons te to­nen, op welke manier God zijn beste vrienden behandelt: zo leert Hij ons de kristelijke hoop beoefenen.

Lazarus, die Jezus als een vriend liefhad, was ziek. Zijn zus­ters, Maria en Martha, zenden naar de Meester deze bood­schap: “Heer, hij, die gij liefhebt, is ziek”. De Meester laat twee dagen voorbijgaan en dan zegt Hij: “Lazarus is ingeslapen, maar ik ga hem wekken uit de slaap ... van de dood”. De reis duurde nog twee dagen, zodat Lazarus reeds vier dagen overleden en reeds begraven was, toen Jezus te Bethanië aan­kwam. Wat moeten de zusters toch geleden hebben door dit stil­zwijgen en door dit wegblijven van de Vriend, terwijl de ziekte snel verergert en hun broeder sterft. Zij schreeuwen het uit, elk om de beurt, dat woord, dat zij in die bange uren van de dood­strijd zo dikwijls bij zichzelf - en misschien onderling - moe­ten herhaald hebben: “Was Hij hier, onze broer zou niet dood­gaan”! En zie daar komt de Meester nu aan, als 't al gedaan is, als 't te laat is! Te laat? Neen, want alles, wat Hij God zal vragen, zal God Hem geven. En dan volgt dat geheimzinnig woord: “Ik ben de verrijzenis en het leven”, dan vloeien die onverklaarbare tranen van de Meester over zijn vriend, en ein­delijk klinkt het: “Lazarus, kom uit uw graf tevoorschijn”! Wie, tenzij God, kan zo spreken?

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Broeder, zijt ge niet bij het horen van deze twee verhalen aangegrepen door de Godsgedachte, de gedachte aan Gods almacht, aan Gods vriendschap, aan Gods goedheid? Deze vriendschap, deze goedheid, deze almacht strekt God ook tot u uit. In het licht van deze gedachten wordt het sterven zelf troost­vol en daarom laat de Kerk ze ons zingen, wanneer we onze geliefden begraven.

Heer, laat mij altijd deze heilige gedachten in mijn geest en in mijn hart dragen. (Intr.).

Heer, wanneer er bij de mensen geen hulp meer te vinden is, laat mij dan altijd toch nog op U vertrouwen (Grad.).

Daarom moet ik eerst nederig worden, want aan de nederigen verschaft Gij redding, Heer, en Gij vernedert de blikken der ho­vaardigen: want wie is God, buiten U (Offert.)? Wie nederig is, gelooft in God en hoopt op God, ook dan, wanneer God ons schijnt te vergeten en te verlaten!

Heer, Gij hebt geweend bij het graf van Lazarus. Was het ook niet over mijn geestelijke dood, dat Gij tranen hebt gestort? Heer, wil dan ook over mijn dode ziel die goddelijke woorden laten vallen: Sta op uit het graf van uw zonden. (Comm.)!

Smekingen. Heer, Gij die de wereld hernieuwt door uw on­uitsprekelijke geheimenissen, stort ook nieuw leven in mijn ziel (Coll.).

Moge het offeren van deze offergaven en het deelnemen aan uw “Gave” ons zieleleven ontsmetten van de zonde (Secr., Postc.).

Heer, wij zijn overtuigd van onze zwakheid, doch we ver­trouwen op uw sterkte: dat we steeds in uw bescherming ons mogen verheugen (Or. super pop.).

Besluit.

De dag door wil ik Jezus' woord in mijn hart mededragen: “Ik ben de verrijzenis en het leven”. Die gedachte zal mijn troost zijn, wanneer ik een doodsbericht van een geliefde ont­vang; zij zal ook mijn hoop zijn, moest mijn geweten “in rouw” zijn door de doodzonde.