Woensdag na 4de zondag in de Vasten

De wondere genezing van de blindgeborene, Gallego Fernando

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Woensdag na 4de zondag in de Vasten

Thema: Uitwerkselen van het H. Doopsel en verplichtingen, die eruit voortspruiten.

Op deze Woensdag had te Rome het groot scrutinium, 't groot examen plaats van de geloofsleerlingen, die tot het heilig Doopsel zouden toegelaten worden op Paasavond. Daarom ook is gans de voormis, of mis der catechumenen, een onderricht over de wondere uitwerkselen ven het Doopsel: verlossing, rei­niging, verlichting, inlijving bij 't Godsvolk; en over de verplichtingen, door het Doopsel meegebracht: te leven op een hoger, een goddelijk peil. De overige delen der mis verwek­ken in de gelovigen jubel en dank, omdat zij vroeger reeds door 't heilig Doopsel ingelijfd werden in 't mystiek lichaam van Christus.

I. Gedachten ter overweging.

Broeder, men viert bij u thuis uw geboortedag: mogen wij, als gelovige kristenen, niet veeleer de verjaardag vieren van ons Doopsel? Onze kristen ouders begrijpen nog de wondere ver­andering, door het sakrament in de ziel van hun pasgeboren kind teweeggebracht. Met hoeveel “devotie” kust de gelukkige moeder haar kindje, dat men van de doopvont weer thuisbrengt! Is het immers niet als een tabernakel geworden, waar de Heilige Drievuldigheid in woont? Met hoeveel fierheid en blijheid geven vader en moeder, peter en meter, hun eerste “kruiske” aan het kindje, dat zo pas Gods kind geworden is! Luister dan, broeder, naar de wonderbare uitwerkselen van die heilige wassing in de naam van de Vaderen en de Zoon en de Heilige Geest.

Door de Lezing worden op de doopleerlingen de woorden toe­gepast, die de profeet Ezechiel tot de Joden in hun ballingschap richtte. God roept ze uit 't midden der heidenen en schakelt ze bij het Godsvolk in. Hij zal op hen rein water sprengen en ze zuiveren van alle onreinheden van de afgodendienst. Hij zal hun een nieuw hart geven, in plaats van hun versteend hart, en in plaats van hun menselijke geest, zal Hij hun zijn Geest in­storten, opdat zij zouden wandelen langs de weg van zijn ge­boden. En zij zullen zijn volk zijn, en Hij zal hun God zijn.

Het Epistel leert hun duidelijker, met de woorden van de pro­feet Isaïas, hoe zij, door hun inlijving bij het volk van God, verplicht zijn tot een zedelijke hervorming. “Wast u, weest rein. Dat mijn ogen geen boosheid meer ontdekken in 't diepst van uw gedachten. Houdt op kwaad te doen en leert het goede te verrichten, zoekt de gerechtigheid, komt de verdrukte te hulp, verschaft recht aan de wees, verdedigt de weduwe”. En nu volgt het heerlijkste uitwerksel van het Doopsel, de glanzen­de reinheid der ziel: “Al waren uw zonden rood als karmozijn, zij zullen wit worden als sneeuw, en al waren ze rood als ver­miljoen, ze zullen blank worden als wol”!

Eindelijk 't Evangelie kwam hun, in 't zo treffend verhaal van de wondere genezing van de blindgeborene, een ander uit­werksel van het Doopsel aanleren: de ziel, die te voren blind was, wordt ziende, verlicht door 't licht van 't geloof, verlicht door Jezus-Christus zelf, die 't licht is van de wereld! Onze Lieve Heer had slijk gemaakt met aarde en speeksel, en had dit slijk op de dode ogen gestreken van de blinde bedelaar. “Ga, had Hij hem gezegd, was u in de vijver van Siloë”, en hij was gegaan, had zich gewassen en was ziende geworden. En toen hij zijn weldoener verdedigde tegenover de schriftgeleer­den, wierp men hem buiten de synagoge. Jezus ontmoette hem opnieuw en openbaarde zich aan hem als de Zoon van God, en de arme bedelaar, die door een mirakel 't gezicht had terugge­kregen, mocht door een veel groter wonder van Gods genade het Licht der wereld aanschouwen, en hij viel op zijn knieën zeggend: “Ik geloof in U, Heer”.

Broeder, hoe staat het met uw Doopsel? Oefent het enige invloed uit op uw dagelijks leven? Geeft het de richting aan al uw handelingen  

II. Gevoelens en smekingen.

Kom, Broeder, laten wij de Heer ten allen tijde verheerlijken, en moge zijn lof voortdurend op onze lippen zijn, omdat Hij ons in de heilige doopwateren gereinigd heeft (Intr.), Laten we ons onderrichten in de eerbied, die we aan onze grote God verschuldigd zijn (1ste Grad.). Gelukkig het kristenvolk, het uitver­koren Godsvolk, dat God als zijn Heer erkent. (2de Grad.).

Volkeren, looft en prijst met mij de Heer, want Hij heeft het leven gegeven aan mijn ziel (Offert.). Met de blindgeborene herhaal ik: Ik ging, waste mij en werd ziende, en ik geloofde in God (Comm.),

Doch ik herinner mij, Heer, dat ik mijn Doopsel ontrouw geworden ben, en dat mijn vasten juist daartoe dienen moet, om die ongetrouwheden uit te boeten. Heer, ik belijd wenend mijn schuld, verleen mij uw vergiffenis (Or.). Genees mij naar lichaam en ziel (Coll.). Geef ons heilige verlangens, die ge verhoren kunt (Or. super pop.), dat we hongeren naar geestelijke goede­ren, en verzadigd worden door de Eucharistie (Postc.).

Besluit.

Als ik mijn kruisteken maak, zal ik mij vandaag herinneren, dat ik een gedoopte ben, en met overtuiging zeggen tot God Vader, Onze Vader!