X. De Priesterbroederschap St. Pius X
Mgr. Marcel Lefebvre
X. De Priesterbroederschap St. Pius X
91. Wat is de Priesterbroederschap St. Pius X?
De Priesterbroederschap St. Pius X is een door aartsbisschop Marcel Lefebvre gestichte priestervereniging. Zij werd op 1 november 1970 te Freiburg in Zwitserland door de daartoe bevoegde bisschop François Charrière officieel opgericht. Op 18 februari 1971 kreeg de Priesterbroederschap bovendien een loffelijk schrijven van de prefect van de Congregatie voor de Clerus uit Rome, kardinaal Wright. De Priesterbroederschap werd dus door de bevoegde autoriteiten erkend en is daarmee een werk van de Kerk.
Tot de Priesterbroederschap behoren thans (2016) meer dan 600 priesters en zij bezit vestigingen in 31 landen in alle werelddelen. Verder worden 32 landen zonder vestiging regelmatig bezocht. Er zijn ook ordebroeders en twee takken ordezusters van de Priesterbroederschap, evenals 25 bevriende ordegemeenschappen, die met de Priesterbroederschap voor hetzelfde doel werken. De meeste van deze gemeenschappen bevinden zich in Frankrijk. In Duitsland zijn er, behalve de zusters van de Broederschap die in Göffingen een noviciaat hebben, een karmelietenklooster en de zusters van het Kostbaar Bloed in Häusern (Zwarte Woud). Het klooster Reichenstein bij Monschau wordt door traditionele Benedictijner monniken bewoond.
92. Welke taken heeft de Priesterbroederschap?
De eerste en belangrijkste taak van de Priesterbroederschap is de opleiding van goede priesters en de heiliging van de priesters. In de huidige geloofscrisis komt daarbij nog de taak om het katholieke geloof onvervalst te bewaren.
Een echte hervorming van de Kerk is alleen mogelijk door een hervorming van het Priesterschap. Daarom was de Priesterbroederschap verheugd over het door Benedictus XVI uitgeroepen Jaar van de Priester 2009 - 2010. Alleen goede en godvruchtige priesters zullen de liefde tot God en het vuur voor het geloof in de harten van de mensen kunnen ontsteken. De schrikbarende toestand van de officiële seminaries was voor aartsbisschop Lefebvre de directe aanleiding om de Priesterbroederschap te stichten. Het waren seminaristen, die bij hem aanklopten, omdat zij geen geloofsgetrouw seminarie meer konden vinden. Op de officiële priesterseminaries worden bijna overal de belangrijkste waarheden van het geloof ontkend en wordt aan de seminaristen geen geestelijke vorming gegeven. Op veel plaatsen worden zij zelfs door hun leraren tot opstandigheid tegen de leer van de Kerk en tot zonde aangemoedigd.
Zo heeft niet alleen aartsbisschop Lefebvre het gezien, zoals een bericht van Mgr. Mario Cagna aantoont. Deze prelaat was van 1976 tot 1985 Nuntius in Oostenrijk. In zijn eindrapport,[1] dat gericht is aan kardinaal Casarololi, tekent hij een aangrijpend beeld van de Kerk in Oostenrijk. Over de theologische faculteiten schrijft hij: “ De zwakke filosofische opleiding van de studenten komt overeen met een theologie zonder diepte en ruggengraat”. Over de priesterseminaries luidt zijn oordeel: “Over het algemeen bieden deze seminaries geen garantie voor een passende opleiding van de priesterkandidaten. … Velen beginnen enthousiast aan hun studie, maar raken dan juist in het seminarie hun roeping kwijt, hetzij door de liberale ideeën, waarmee ze worden geconfronteerd, of via contacten met meisjes, die ze, hetzij in de theologische faculteit of zelfs op het seminarie ontmoeten, maar verder ook door de matige spiritualiteit die hun wordt onderwezen”. Onder de leiders van de kleinseminaries kunnen enkelen zich bitter beklagen, “omdat de vruchten van hun arbeid op het grootseminarie gevaar lopen of zelfs bedorven worden”.
Wat Duitsland betreft, schreef de Heidelbergse exegeet Klaus Berger in september 2011, dat ruim twee derde van de Duitse professoren in de theologie voorstander was van relaties tussen personen van hetzelfde geslacht, van opnieuw trouwen van gescheidenen, van gehuwde priesters en van de toediening van de priesterwijding aan vrouwen. “De overweldigende meerderheid van de Duitse professoren in de theologie heeft, naast enkele bisschoppen … al lange tijd voorkeur voor de afscheiding van de katholieke Kerk in Duitsland. Deze Kerk is demonstratief en bewust een Duitse nationale Kerk. Want de van Rome verlangde eigen wegen met celibaatsregeling worden al lang gepraktiseerd.”[2] Hoe moet onder dergelijke omstandigheden een goede katholieke clerus kunnen opgroeien? Berger zegt ook: intercelebratie en intercommunie worden in het hele land al beoefend. Priesters, die hieraan niet meedoen en katholiek willen blijven, hebben het om die reden in hun gemeenten dikwijls moeilijk en leven eenzaam en alleen onder hun medebroeders.
93. Was de opheffing van de Broederschap geldig?
De Priesterbroederschap werd door een brief, d.d. 6 mei 1975, van de bisschop van Lausanne, Genève en Freiburg, Pierre Mamie (de opvolger van bisschop Charrière opgeheven. Daar waren gesprekken van aartsbisschop Lefebvre met de kardinalen Garonne, Wright en Tabera in Rome aan voorafgegaan. Aartsbisschop Lefebvre heeft de geldigheid van deze opheffing altijd bestreden, en wel enerzijds om juridische redenen, anderzijds omdat de enige reden van deze opheffing de trouw van de Priesterbroederschap aan het katholieke geloof en de overgeleverde Mis was.
Volgens het kerkelijk recht kan een bisschop van een diocees een congregatie, die hij in zijn eigen diocees heeft opgericht, niet zelf weer opheffen; dat kan alleen Rome doen.[3] De driehoofdige kardinaalscommissie was niet het bevoegde orgaan voor een dergelijk besluit, vooral omdat zij aartsbisschop Lefebvre alleen voor gesprekken hadden uitgenodigd. Protesten van aartsbisschop Lefebvre werden eenvoudig afgewezen. Daarbij was het hele proces onder andere door leugens in gang gebracht; enkele Franse bisschoppen voerden een campagne tegen “dat wilde seminarie in Ecône”. Terwijl het seminarie geheel rechtmatig was opgericht.
De laatste jaren gaan er echter ook binnen de Priesterbroederschap stemmen op, die van mening zijn, dat het proces uit zuiver juridisch oogpunt niet in strijd met de wet zou zijn geweest. Dubieus is hier vooral de vraag, welke kerkrechtelijke status de Broederschap had; was zij als Gemeenschap van het Gemene Leven erkend of alleen maar als een vrome vereniging (pia unio)? Voor de eerste mening, die aartsbisschop Lefebvre vertegenwoordigde, spreekt, dat de Broederschap in twee gevallen van het Vaticaan zelfs toestemming heeft gekregen om priesters te incardineren[4] [= op te nemen in een diocees]. Hoe men ook beslissen zal over deze vraag, het doorslaggevende argument voor de voortzetting van de Broederschap was de noodzaak om te blijven vechten voor het onvervalste katholieke geloof en de traditionele H. Mis. Zonder de Priesterbroederschap zou het – tenminste volgens menselijke beoordeling – niet zijn gekomen tot het Motu proprio van Benedictus XVI, waardoor toestemming werd verleend voor de ‘oude’ Mis, wat ook veel tegenstanders van de Broederschap meestal toegeven.
94. Was de suspensie van de aartsbisschop geldig?
Aartsbisschop Lefebvre werd op 22 juli 1976 gesuspendeerd [= geschorst]. Deze suspensie was even ongeldig als de opheffing van de Priesterbroederschap, omdat de aartsbisschop nooit voor het bevoegde kerkelijk gerechtshof werd gebracht en de enige reden van zijn suspensie zijn vasthouden aan de traditie van de Kerk was. Sine culpa nulla pœna – zonder schuld geen straf!
Een suspensie a divinis betekent het verbod om de aan het ambt verbonden functies uit te oefenen. De aartsbisschop zou dus na een geldige suspensie geen Mis meer hebben mogen lezen en geen sacramenten meer hebben mogen toedienen.
Aartsbisschop Lefebvre werd gesuspendeerd, omdat hij ondanks het pauselijke verbod op 29 juni 1976 priesters had gewijd. Daags daarvoor had het Vaticaan hem een priester gestuurd, met wie hij de nieuwe Mis moest concelebreren. Men vertelde hem, dat hij de priesterwijdingen mocht uitvoeren en dat alles verder zou geregeld worden, mits hij bereid was, de nieuwe Mis te lezen. Wanneer men bedenkt, dat Benedictus XVI in zijn Motu proprio van 7 juli 2007 verklaarde, dat de traditionele Mis nooit werd afgeschaft, dan werd de aartsbisschop gesuspendeerd voor iets, dat nooit verboden was.
95. Had men desondanks niet moeten gehoorzamen?
De autoriteiten van de Kerk hebben van Christus hun gezag gekregen om het geloof te beschermen en te verdedigen. Voor zolang en voor zover zij dat doen, moet men hen gehoorzamen. Maar wanneer zij hun gezag misbruiken, wanneer zij iets bevelen dat zondig of tegen het geloof is, dan mag men hen niet gehoorzamen, maar moet men daartegen in opstand komen. “Men moet meer gehoorzaam zijn aan God, dan aan mensen.” (Hand. 5, 29)
Een onrechtvaardige persoonlijke behandeling of onverstandige maatregelen van de kerkelijke superieuren mag men niet als aanleiding gebruiken om hen gehoorzaamheid te weigeren. Maar wanneer iets dat zondig is wordt bevolen, kent de gehoorzaamheid zijn grenzen. Zo schrijft Leo XIII in zijn encycliek Diuturnum illud: “Alleen dan hebben de mensen een reden om niet te gehoorzamen, als namelijk iets van hen zou worden geëist wat in tegenspraak is met de natuurlijke of goddelijke wetten; want niets van al hetgeen, waardoor de natuurwet of de wil van God wordt geschonden, is geoorloofd op te dragen of te doen. … Ook is er geen grond, om degenen die zo handelen, te beschuldigen van de weigering om te gehoorzamen; wanneer namelijk de wil van de machthebbers in tegenspraak is met Gods wil en wetten, dan overschrijden zij hun bevoegdheid en schaden zij de gerechtigheid; dan is hun gezag nietig, want waar de gerechtigheid ontbreekt, is er ook geen gezag”.[5] Deze woorden zijn weliswaar gezegd met betrekking tot het gezag van de burgerlijke overheid, maar gelden over het algemeen voor elke autoriteit.
96. Is het toegestaan de paus weerstand te bieden?
Wanneer de paus zijn ambt misbruikt, om de Kerk zware schade toe te brengen, dan mag en moet men hem weerstand bieden.
Zo bood de H. Paulus tegenstand aan de H. Petrus, toen deze zich, om verkeerde toegeeflijkheid aan de joodse christenen, afzonderde van de tafel van de heiden-christenen en daarmee het risico van een scheiding veroorzaakte: “Maar toen Kefas [= Petrus] te Antiochië was gekomen, weerstond ik hem openlijk, omdat hij in het ongelijk was”. (Gal. 2, 11 e.v.) De H. Thomas voorziet dit van het volgende commentaar: “Waar het geloof bedreigd zou worden, zouden de waardigheidsbekleders door hun ondergeschikten zelfs in de openbaarheid moeten worden aangeklaagd. Zo stelde de H. Paulus, die aan de H. Petrus ondergeschikt was, deze wegens het dreigende gevaar van ergernis, in een het geloof betreffende aangelegenheid, openlijk aan de kaak, en zoals het commentaar van de H. Augustinus luidt, gaf de H. Petrus zelf de meerderen een voorbeeld, dat zij, in het geval zij ooit van de juiste weg zouden afwijken, het nooit van de hand zouden wijzen, zich ook door minderen te laten terechtwijzen”.[6]
Ook andere theologen onderrichten in deze zin. Zo schrijft Suarez, die algemeen als de grootste theoloog van de jezuïeten geldt: “Wanneer namelijk (de paus) iets tegen de goede zeden verordent, moet men hem niet gehoorzamen. Wanneer hij het een of ander tegen de kennelijke gerechtigheid en het algemeen welzijn onderneemt, dan is het toegestaan hem weerstand te bieden.”[7] En de H. Robert Bellarmin meent: “zoals het dus toegestaan is, een paus weerstand te bieden, die het lichaam aanvalt, zo is het ook toegestaan, degene te weerstaan, die de zielen angst aanjaagt, of de staat in verwarring brengt en des te meer, wanneer hij de Kerk probeert te vernietigen. Het is geoorloofd, zeg ik, hem weerstand te bieden, doordat men zijn bevelen niet opvolgt en verhindert, dat zijn wil ten uitvoer wordt gebracht.”[8]
97. Was de bisschopswijding van 1988 reden voor een schisma?
Een schisma bestaat uit de principiële afwijzing van het pauselijk gezag, echter nooit uit een afzonderlijke daad van ongehoorzaamheid. De Priesterbroederschap accepteert echter de paus, en haar priesters bidden in iedere Mis voor hem. De bisschopswijding was dus op het eerste oog weliswaar een daad van ongehoorzaamheid, maar veroorzaakte geen schisma.
Volgens de eerder uiteengezette redenen was de uiterlijke ongehoorzaamheid aan de paus bovendien volledig gerechtvaardigd.
Een vergelijking kan dat verduidelijken: Het is een verschil of iemand tegen zijn vader zegt: “U doet iets verkeerd” of dat hij zegt: “U bent mijn vader niet meer, ik wil niets meer met u te maken hebben!” Alleen het tweede geval zou overeenkomen met het schisma.
Dit bevestigen ook uitstekende kerkjuristen. Zo verklaarde kardinaal Castillo Lara, doctor in het kerkelijk recht en president van de Pauselijke Raad voor de Interpretatie van Wetsteksten: “Het feit van de wijding van een bisschop zonder pauselijke toestemming is op zichzelf geen schismatieke daad”.[9] Ook graaf Neri Capponi, emeritus hoogleraar voor het kerkelijk recht aan de universiteit van Florence, was van mening dat een bisschopswijding, alleen tegen de wil van de paus, geen reden is voor een schisma: “Hij moet meer doen. Zou hij bijvoorbeeld zijn eigen hiërarchie hebben opgezet, dan zou het een schismatieke daad zijn geweest. Het feit is, dat bisschop Lefebvre enkel heeft gezegd: ‘Ik wijd bisschoppen, opdat mijn wijdingsbevoegdheid behouden blijft. Zij nemen niet de plaats in van andere bisschoppen, ik schep geen overeenkomstige kerk’. Daarom was deze daad op zichzelf niet schismatiek.”[10] De bekende kerkjurist Prof. Dr. Georg May schreef zelfs: “Ik ken geen bindende uitspraak van de Apostolische Stoel, volgens welke de Priesterbroederschap St. Pius X redenen voor een schisma zou hebben gegeven of in schisma leeft. Voor zover ik het zie, wordt zoiets beweerd hetzij door onwetenden of door modernisten. … Schisma houdt de beëindiging van de onderwerping aan de paus in. Daarvan kan bij de Priesterbroederschap geen sprake zijn. … Ongehoorzaamheid is geen reden voor schisma. Als ongehoorzaamheid een reden voor schisma zou kunnen zijn, dan moest dit verwijt eerst tegen de Duitse bisschoppen worden geuit. Van hun herhaalde daden van ongehoorzaamheid herinner ik alleen maar aan de Verklaring van Königstein.[11] Daarmee hebben zij zich tegenover het hoogst leergezag van de Kerk geplaatst.”[12]
Op 12 oktober 1997 zei zelfs de secretaris van Pauselijke Commissie Ecclesia Dei, Mgr. Camille Perl tegenover het Zwitserse dagblad Le Matin met betrekking tot de ‘Lefebvrianen’: “Niemand ontkent, dat zij katholieken zijn”. Hij kan het weten, want de Commissie Ecclesia Dei werd in 1988 juist in het leven geroepen, om zich te bekommeren om degenen, die de traditionele riten aanhangen, maar de aartsbisschop na de bisschopswijdingen niet meer wilden volgen.[13]
De bewering, dat aartsbisschop Lefebvre en de hele Priesterbroederschap in schisma gegaan waren en daarmee automatisch geëxcommuniceerd, is dus fout.[14] Na de intrekking van het excommunicatiedecreet zou niemand meer over schisma en excommunicatie mogen spreken.
98. Heeft de Priesterbroederschap een verkeerd begrip van traditie?
Altijd weer wordt de Priesterbroederschap verweten, dat zij een te statisch begrip van traditie zou hebben. Daartegenover stelt men in Rome tegenwoordig de levende traditie.[15] Met het woord ‘levend’ wil met suggereren, dat de traditie iets zou zijn, wat zich zoals alles wat leeft, steeds verandert. Dat is echter precies de historiciteit van de waarheid, zoals de modernisten dat leren: Wat gisteren fout was, kan vandaag goed zijn!
Aartsbisschop Lefebvre heeft vaak verteld, dat men hem, wanneer hij in Rome met kardinaal Ratzinger of andere persoonlijkheden sprak, op zijn bemerkingen, dat Pius IX dit of dat heeft veroordeeld, of, het Concilie van Trente heeft toch dit of dat gedogmatiseerd, als antwoord gaf: “Maar monseigneur, we leven niet meer in de tijd van Pius IX, of, we leven niet meer in het tijdperk van het Concilie van Trente …”
Natuurlijk kan men het begrip van de levende traditie ook op de goede manier begrijpen, namelijk als de ontplooiing van leer en eredienst met volledig behoud van de identiteit van het katholieke. Daarnaast is er inderdaad een verkeerd, star begrip van traditie, dat iedere uiterlijke vorm en alles wat uit de tijd is, koestert en zich in niets aan de dingen van de moderne tijd wil aanpassen. Dat een Heilige Pius X, ondanks zijn scherpe veroordeling van het modernisme, niet zo’n halsstarrig begrip van traditie huldigde, wordt duidelijk uit de vele hervormingen, die hij ten uitvoer bracht: hij hervormde het brevier en de kerkmuziek, hij maakte als eerste de voorbereidingen voor een samenhangend en duidelijke kerkelijk recht, en hij ruimde door zijn twee decreten over de Communie de laatste invloeden van het jansenisme op, om alleen maar de belangrijkste van zijn hervormingen te noemen. Sedert het Concilie van Trente zijn er waarschijnlijk in de Kerk niet zoveel hervormingen geweest als onder Pius X! Maar dit waren juist goede hervormingen, waarin de paus er voor zorgde, optimale voorwaarden voor het werken van de Kerk in de moderne wereld te creëren voor de heiliging van de zielen.
Bij de hervormingen van de postconciliaire tijd gaat het daarentegen om een verandering van de leer, en daarom geldt in dat geval het woord van de heilige Paulus: “Waarachtig, wanneer wijzelf, of zelfs een engel uit de hemel, u een ander evangelie zou verkondigen, dan wij u hebben verkondigd, hij zij vervloekt”. (Gal 1, 8)
99. Zou de weg met Rome toch niet begaanbaar zijn geweest?
Het lot van de gemeenschappen, die zich naar aanleiding van de bisschopswijdingen van de Priesterbroederschap hebben afgescheiden of uit deze scheiding zijn voortgekomen, toont de juistheid van de weg van aartsbisschop Lefebvre. Deze gemeenschappen mogen weliswaar de oude liturgie vieren, maar moeten echter ook de nieuwe Mis als vlekkeloze katholieke ritus erkennen en zich van iedere kritiek op het Tweede Vaticaans Concilie onthouden. Vooral de vrijheid van godsdienst en het oecumenisme moeten altijd geaccepteerd worden.
Dat geldt bijvoorbeeld voor de Petrusbroederschap en voor het Benedictijnerklooster Le Barroux. Ook het instituut ‘Christus Koning en Hogepriester’ met de zetel in Gricigliano bij Florence viert de oude liturgie. De viering van de oude Mis wordt door deze gemeenschappen echter slechts beschouwd als een bijzonder charisma, waarbij de nieuwe liturgie volkomen geaccepteerd wordt. De overste van Gricigliano heeft al met de paus geconcelebreerd, en sommige priesters van de Petrusbroederschap dragen af en toe de nieuwe Mis op. Evenzo wordt het Tweede Vaticaans Concilie volledig aanvaard, ook met zijn vrijheid van godsdienst en het oecumenisme.
Desondanks hebben deze gemeenschappen soms grote problemen om nieuwe huizen en vestigingen te openen. Zo verklaarde de algemene vergadering van de Duitse Bisschoppenconferentie op 24 september 1993, dat verdere uitbreiding van de tridentijnse Mis “met het oog op de algehele pastorale toestand niet passend” was. Voor het opdragen van zulke reeds bestaande ‘indultmissen’ moeten in de regel diocesane priesters worden aangetrokken en alleen in uitzonderlijke gevallen priesters van de Petrusbroederschap, mits deze ook bereid zijn tot celebreren volgens het nieuwe misboek. De algemeen overste van de Petrusbroederschap richtte in 1996 een gebedsoproep tot de gelovigen met het doel in Duitsland nieuwe vestigingen te stichten en daarmee een plaatsingsmogelijkheid voor pasgewijde priesters te creëren. Deze oproep was echter vergeefs. Terwijl overal priestertekort heerst, zijn veel bisschoppen niet bereid jonge priesters een arbeidsplaats te geven, alleen omdat deze de oude liturgie willen vieren, zelfs terwijl daarvoor Rome zijn zegen heeft gegeven. Dat is de bespottelijke toestand van deze tijd.
Aan het einde van de negentiger jaren van de vorige eeuw probeerde Rome zelfs de Petrusbroederschap en de andere van de Roomse Commissie Ecclesia Dei afhankelijke gemeenschappen tot de nieuwe Mis over te halen. Dat ging zo ver, dat op 23 juli 1999 de algemeen overste van de Petrus-broederschap, Pater Josef Bisig, en de algemeen prior van de Broederschap van de H. Vincent Ferrier, Pater Louis-Marie de Blignières, zich in een verzoekschrift tot de Heilige Stoel wendden, waarin zij schreven, dat het optreden van Rome op woordbreuk leek ten opzichte van de belofte uit 1988 en dat het Rome in de ogen van de ‘Lefebvristen’ ongeloofwaardig zou maken. In 2000 verbood de prefect van de Commissie Ecclesia Dei, kardinaal Castrillón-Hoyos, het algemeen kapittel van de Petrusbroederschap de herverkiezing van Pater Bisig in de functie van algemeen overste en benoemde in plaats van hem een algemeen overste, die wegens zijn liberale houding niet het vertrouwen van de meerderheid van de Broederschap had. In de laatste jaren gaat het de Petrusbroederschap weer beter, maar nog in 2006 bekende de directeur van The Remnant, een in de V.S. tweewekelijks verschijnende krant, die in de lijn van de Petrusbroederschap ligt, dat de Priesterbroederschap St. Pius X het tegengewicht was, dat de Ecclesia Dei-gemeenschappen toestond te bestaan en zich te ontwikkelen. Zonder de Priesterbroederschap St. Pius X zouden deze gemeenschappen dus niet het recht hebben gekregen, de overgeleverde liturgie te vieren, ofwel waren zij allang gedwongen geheel op de nieuwe Mis over te gaan.
100. Hoe nu verder?
Sinds de bedevaart van de Priesterbroederschap in het Heilig Jaar 2000 naar Rome, die daar duidelijk grote indruk maakte, zijn er weer regelmatig contacten met de autoriteiten in Rome geweest. Het Vaticaan heeft in de laatste jaren meerdere malen zijn principiële bereidheid te kennen gegeven, de Priesterbroederschap te erkennen. Door de weerstand van veel bisschoppen tegen de traditie vroeg de algemeen overste dringend om een dubbele garantie, dat Rome echt iets voor de traditie van de Kerk zou doen, namelijk het geven van toestemming aan iedere priester voor het opdragen van de overgeleverde Mis en het intrekken van het excommunicatiedecreet tegen de wijbisschoppen. Nadat dit ingewilligd was, werden in Rome theologische gesprekken over de meningsverschillen gevoerd. Of de Priesterbroederschap nu snel een officiële erkenning van de autoriteiten in Rome zal verkrijgen, is op dit moment [2017] nog niet zeker. Met de genade van God zal zij echter haar weg van de verdediging van het geloof en de opleiding van priesters voortzetten – zonder valse compromissen met het modernisme, maar ook in trouw aan de paus, in zoverre hij de tweeduizendjarige traditie van de Kerk vertegenwoordigt.
Omdat de weerstand van de Priesterbroederschap tegen enkele teksten van het Tweede Vaticaans Concilie en de postconciliaire hervormingen op inhoudelijke verschillen is gebaseerd, moeten deze eerst worden besproken, alvorens er een formele overeenkomst kan worden gesloten. Zelfs als de inhoudelijke verschillen niet geheel uit de wereld kunnen worden geholpen, moet de Priesterbroederschap op zijn minst het recht toegewezen krijgen, om de omstreden teksten van het concilie kritisch te mogen bespreken (wat met het oog op de niet onfeilbare aard en de zwaarwegende argumenten, die de Priesterbroederschap heeft, mogelijk moet zijn) en haar apostolaat ongehinderd door modernistische en traditievijandige bisschoppen te kunnen uitoefenen.
Een kritische discussie over het concilie wordt overigens niet alleen door de Priesterbroederschap verlangd. Zo heeft b.v. Brunero Gherarini, een bekende emeritus hoogleraar van de Lateraanse Universiteit, een boek uitgegeven met de titel Das Zweite Vatikanische Konzil – ein ausstehender Diskurs (een nog te voeren debat).[16] In aansluiting op dit boek hebben zich talrijke intellectuelen met een verzoekschrift, gedateerd 24 september 2011, tot de paus gewend, met het verzoek om de teksten van het concilie aan een grondig onderzoek te onderwerpen, om de zware crisis te boven te komen, waaronder de Kerk sinds het concilie lijdt.
Misschien zal het nog een tijdje duren tot de Priesterbroederschap St. Pius X weer officieel als katholiek wordt erkend. Ook de noodtoestand binnen de Kerk zal niet gemakkelijk overwonnen kunnen worden, zelfs wanneer de paus tot energieke maatregelen zou besluiten. Er kan echter geen twijfel over bestaan, dat het modernisme ooit overwonnen zal worden en de katholieke traditie haar rechtmatige plaats in de Kerk zal terugkrijgen, want “de poorten van de hel, zullen haar niet overweldigen”. (Mt 16, 18)
[1] Het document werd uitgegeven in: Un diplomatico vaticano fra dopoguerra e dialogo. Mons. Mario Cagna (1911-1986), a cura die Alberto Melloni – Maurilio Guasco (Santa Sede e politica nel Novecento I). Bologna: Il Mulino 2003, blz. 359 – 377. Vertaling in het Duits door prof. Werner Maleczek.
[2] Vatican-spezial, Petrus und die Deutschen, sept. 2011, blz. 15.
[3] Vgl. canon 493 van de Codex van 1917: “supprimi nequit nisi a Sancta Sede”. Canon 674 breidde deze bepaling ook uit tot de Gemeenschappen van het Gemene Leven zonder gelofte, zoals de Priesterbroederschap is.
[4] Vgl. Bernard Tissier de Mallerais: Marcel Lefebvre – die Biographie, Stuttgart 2008, blz. 511.
[5] MG 818
[6] Thomas van Aquino: Summa Theologica II II q. 33 a.4 ad 2.
[7] P. Suarez: Opera omnia X. Parijs, 1856 en later, blz. 321 (Tractatus de fide dogmatica, disp. 10, sect. 6 nr.16).
[8] Bellarminus: Über den Papst. Augsburg 1843. Blz. 403 (2e boek, hfdstk. 29)
9 La Repubblica, 7 okt. 1988
[10] Latin Mass Magazine, mei-juni 1993
[11] Zie hiervoor: Vraag 22.
[12] Brief van 15 dec. 2003. [In deze Verklaring van 30 augustus 1968 wordt door de Duitse bisschoppen de verantwoordelijke gewetensbeslissing van het individu inzake geboorteregeling erkend.]
[13] Citaat uit 30 Tage in Kirche und Welt, nr.11, 1997.
[14] Zie daarvoor de uitstekende studie van P. Gérard Mura: Bischofsweihen durch Erzbischof Lefebvre, Zaitzkofen 1992. De briefwisseling en de gebeurtenissen rond de stichting en de opheffing van de Priesterbroederschap, evenals de suspensie en excommunicatie van Aartsbisschop Lefebvre is gedocumenteerd in: Damit die Kirche fortbestehe. Stuttgart 1992.
[15] Zie b.v. Johannes Paulus II in zijn Motu Proprio Ecclesia Dei van 2 juli 1988; DH 4822.
[16] Mühlheim/Mosel: Carthusianus Verlag 2010
Een groep van Zusters van de Priesterbroederschap Sint-Pius X