Donderdag na 2de zondag in de Vasten

De rijke man en de arme Lazarus, Hendrick ter Brugghen

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Donderdag na 2de zondag in de Vasten

Thema: Rampzalig lot, dat de zondaars wacht; zalig einde van de rechtvaardige.

I. Gedachten ter overweging.

Broeder, hoe dikwijls ergeren we ons niet over het “geluk”, het voorspoedig zijn van de vijanden van God en van zijn Kerk, vooral als we dit stellen tegenover de tegenspoed, waaronder wij goede kristenen gebukt zien gaan! Wie van ons voelt niet in zijn hart deze beangstigende vraag oprijzen, wanneer het on­geluk hem schijnt te achtervolgen: “Waarom, waarom moet ik dat allemaal tegenkomen? Ik tracht nochtans trouw al mijn plichten te vervullen. En waarom valt alles mee met die en die, van wie toch iedereen weet, dat zij spotten met God en met zijn gebod”? Om ons te genezen van die ergernis, misschien van een begin van vertwijfeling, ja zelfs van opstand tegen Gods Voorzienigheid en goedheid, leert ons de Kerk, dat Gods vloek kleeft aan dat schijnbaar geluk, aan die tijdelijke voorspoed der kwaden, terwijl de beproevingen der goeden, als men ze met het oog van 't geloof beziet, een geschenk blijken te zijn van Gods liefde: God zegent met een kruisken. Zij wijst er ons vooral op, hoe uiteindelijk, na de wisselvalligheden van hier beneden, het eeuwig geluk het aandeel wordt van de goeden, terwijl voor de bozen niets anders is weggelegd, dan onoverzienbare en hopeloze ellende.

Broeder, de les, die we vandaag ontvangen van onze Moeder, is slechts te begrijpen door hen, die geloven in 't eeuwig leven, en die hopen op de hemel. Voor hen echter, die geen ander leven en geen ander paradijs erkennen, dan ons aards bestaan, is geen verklaring te vinden voor het “schreeuwend on­recht”: hun enig antwoord is een vloek tegen “het noodlot” en een verlangen naar de wereldrevolutie. Luister dan, mijn ge­lovige broeder, naar wat God zelf ons in 't Epistel en vooral in 't Evangelie antwoordt op het pijnlijk levensraadsel.

Epistel. Door de mond van zijn profeet Jeremias spreekt God ons toe: Vervloekt zij de mens, wiens hart afwijkt van God: hij is gedoemd tot onvruchtbaarheid en dorheid: zijn leven heeft geen blijvende waarde en zijn schijnbaar geluk is niet duur­zaam. Gezegend integendeel de man, die vertrouwt op God en wiens toeverlaat de Heer is: zijn leven is gezegend met onverwelkbare vruchten. Ik, God, die alleen de juiste waarde ken van ieder mens, omdat ik alleen zijn daden doorschouw tot in hun diepste beweegreden, Ik zal aan iedereen geven naar ver­dienste.

Evangelie. Jezus zelf komt ons in een aangrijpend verhaal Gods rechtvaardigheid aantonen. Dat verhaal, onnodig het te herhalen: het staat sedert onze kinderjaren als met gloeiende letters in ons geheugen geschreven: Een rijke vrek gunt zich­zelf alles wat hij lust, en laat hardvochtig aan zijn deur een arme van honger vergaan. De arme, (Lazarus, noemt Jezus hem), zon­der brood en bedekt met zweren, gaat dood van gebrek: maar zie, de engelen Gods voeren hem in de schoot van Abraham, dat is, in 't voorgeborgte der aartsvaderen. Ook de rijke sterft, want zelfs weelde kan de dood niet ontgaan: en zie, hij wordt begraven in de hel. En nu valt op hem dat vreselijk en onont­koombaar vonnis: “Gij hadt alles in 't leven, en Lazarus had niets. Nu is 't omgekeerd: hij is gelukkig en gij wordt gefolterd”.

Mijn broeder, terwijl het nog tijd is, laten we luisteren naar Gods woord en naar hen, die ons Gods wet vertolken. Wachten we toch niet om ons te bekeren, totdat een dode uit het graf opsta en tot ons kome: op zoiets moeten we immers niet reke­nen, en, moest het gebeuren, dan is er te vrezen, dat zeifs zo'n wonder onze verstoktheid niet zou overwinnen.

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Broeder, de ongelovigen zeggen van ons met een medelijdende spotlach, dat we dwaas zijn de tastbare genoe­gens, die 't aardse leven ons biedt, niet te genieten, om enkel te leven voor verre toekomstdromen. Neen, neen, we zijn geen “futuristen”. Wij alleen zijn “realisten”, ons leven is ge­richt op de enige hechte werkelijkheid. Van de aardse vreug­den hebben wij ruim ons aandeel, ja, een veel ruimer aandeel dan de anderen, aangezien wij ons, ook midden het lijden, nog kunnen verblijden. En wat de geestelijke goederen betreft, waar­voor we aan alle zondige genoegens verzaken, dat zijn geen ijdele toekomstdromen. Zo we in staat van genade leven, dan dragen we nu reeds God in ons, God, die onze jeugd verblijdt, die in onze ziel zijn vrede uitstort, God, in wie we reeds de inzet genieten van de eeuwige zaligheid.

Smekingen. Hoopvol smeken we God om hulp tegen al onze vijanden (Intr. en Coll.) om zijn genadigheid over onze zonden (Grad.), om ons aandeel in de melk en de honig van dit leven (Offert.).

Geef ons dan, o Heer, dat we ons, door onze onthouding, vrij maken van alles, wat U niet is, om U ten volle toe te behoren (Secr.) en uw wil trouw te volbrengen (Postc.). Herstel in ons uw gaven, die we verloren hebben en geef ons, dat we ze nooit meer verkwisten (Or. super pop.).

Besluit.

Vandaag wil ik leren kristelijk oordelen over de goederen­verdeling in dit leven. Ik wil zó handelen, dat ik de eeuwige beloften niet verbeure.