Donderdag na de 3de zondag in de Vasten

Genezing van de schoonmoeder van Petrus, John Bridges, XIXde eeuw

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Donderdag na de 3de zondag in de Vasten

Thema: Ik zal u redden, zegt de Heer, zo gij Mij getrouw dient.

De statiekerk, waar te Rome de H. Geheimen gevierd werden, is toegewijd aan de heilige martelaren Cosmas en Damianus, die afgebeeld staan op de mozaïk in de absis. Het misformulier was oorspronkelijk de wijdingsmis van deze kerk. Twee ge­dachten beheersen de misliturgie: enerzijds de gedachte aan genezing, aan redding: Cosmas en Damianus waren ge­neesheren, “wonderdokters” in de echte zin van 't woord; anderzijds de gedachte aan een soort contract tussen God en zijn volk - gedachte, die in de liturgie van een kerkwijding over­heerst - : God belooft hulp aan zijn volk, zo dit Hem trouw dient. Deze twee gedachten worden versmolten tot deze hoofd­gedachte: God is de redding van zijn trouw volk.

I. Gedachten ter overweging.

In 't Epistel vinden we de hoofdgedachte der kerkwijding. De profeet Jeremias krijgt bevel van God, aan de ingang van de tempel te staan en tot het volk te zeggen: “Volk van Juda, gij die ingaat door deze poorten, om de Heer te aanbidden, luis­tert naar dit woord van de Heer: Maakt uw levenswegen recht en uw bedoelingen goed. Wilt u zelf niet bedriegen en zeg­gen: Wat kwaad kan ons nog deren? Woont de Heer niet in ons midden en is hier niet zijn tempel? Indien gij uw wegen en uw bedoelingen recht maakt, dan zal ik met u blijven wonen in deze plaats”.

Herinner u, mijn broeder, hoe de Joden tot op de dagen van de totale verwoesting van hun tempel en van hun heilige stad door Titus, hun ijdele hoop hebben gevestigd op de tempel van God, alsof deze tempel, en mede Jeruzalem en het Joodse volk, on­verdelgbaar waren. Maar zij verloren uit het oog, dat God zijn bescherming afhankelijk maakt van de heiligheid van ons leven. En door de eeuwen heen, tot op heden, komen de gelovige Joden nog treuren bij de Klaagmuur. Mijn broeder, ligt daar geen les in, ook voor ons? Met wat recht verhopen wij, dat God ons zal sparen, om reden van onze heiligdommen, zo we niet eerst ervoor zorgen, ons eigen leven te heiligen ?

In 't Evangelie is 't Jezus zelf, die verschijnt als de goddelijke “wonderdokter”. Hij buigt zich over de schoonmoeder van Petrus, en zij wordt van de koorts bevrijd. Hij legt de handen op aan allerlei zieken, en ze worden allen genezen. Hij spreekt een woord over de bezetenen, en de duivelen vluchten ver­schrikt.

En wat zoekt Hij voor zijn wonderen? De populariteit? Neen, Hij vlucht ze integendeel, wanneer zij tot Hem komt. Zijn doel, het enige, dat hij nastreeft, is het koninkrijk van God te vesti­gen. Dat doel drijft Hem voort, steeds verder!

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Mijn broeder, God is ons heil. Roepen wij tot Hem, en, welke kwelling ons ook verdrukt, Hij zal ons verhoren, zo wij naar zijn wet luisteren en ons oor neigen naar 't woord van zijn mond (Intr.).

Heer, we richten onze ogen hoopvol tot U. Gij zult ons voed­sel schenken te gepaste tijde en uw hand zal ons zegenen (Grad.).

Al wandelde ik midden de ergste gevaren, Gij, Heer, zult mij bewaren, en uw rechterhand zal mij beschutten (Offert.).

Gij hebt mij streng bevolen, uw geboden te onderhouden, Heer. Mijn wens en mijn wil is, steeds mijn stappen te rich­ten volgens uw voorschriften (Comm.).

Smekingen. Wij smeken U, Heer, niet door onze verdiensten, maar door de verdiensten en de voorspraak van de heilige Cosmas en Damianus, die we in dit misoffer vereren (Coll., Secr., Postc.), verleen, dat uw volk moge aangroeien, en dat het ten allen tijde uw geboden moge onderhouden (Or. super pop.).

Besluit.

Ik kan niet leven, zo ik niet, door 't vertrouwen mag steunen op God. Om op God te mogen betrouwen, wil ik eerst zelf trouw zijn wet naleven.