Eerste zondag van de Vasten

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Eerste zondag van de Vasten

Thema: Den strijd tegen de bekoring met vertrouwen voeren.

I. Gedachten ter overweging.

Christus, na zijn boete-doop, bereidt zich door eenzaamheid met God, door vasten en door bidden, tot de strijd tegen de bekoorder. Zo ook moeten wij, na onze boete-doop, in de as, ons drillen, tijdens deze veertigdaagse geestelijke kamp-pe­riode, tot de strijd tegen alle vijanden die onze verlossing en onze heiligmaking beletten of belemmeren.

Kom, mijn broeder, we nemen vandaag een les in “strate­gie”. Vooreerst luisteren we naar de inzet van diestrijd. Sint Paulus spelt ons die les zoals hij ze eens aan de Corin­thiërs leerde (Epistel). Het is niet waar, wat de wereld ons wil doen geloven, om ons in onze strijd te ontmoedigen en te ontzenuwen, dat 't bestrijden van onszelf een soort zelfmoord, of minstens een verminking is van onze persoonlijkheid. Bekijk eens dit “type” van geestelijke strijder en overwinnaar, door Sint Paulus, uit eigen ondervinding, uitgebeeld. Is dat een ver­minkte, een minderwaardige persoonlijkheid? Een mens, die aan niemand aanstoot geeft en geen aanleiding om zijn be­diening of zijn overtuiging te lasteren, maar die integendeel zichzelf doet gelden als een trouwe dienaar Gods, die verdul­dig blijft, niet opstandig wordt, te midden vann vele en velerlei beproevingen, vervolgingen en lastigheden van 't leven: die rein leeft, verstandig is, verdraagzaam en zachtzinnig, bezield door de H. Geest; die niet veinst in zijn liefde, die de waar­heid bemint, die Gods kracht in zich veropenbaart, die gewa­pend staat ten aanval en ter verdediging, die zich niet laat omverhalen door de eer en de lofprijzingen der enen, noch door de versmading en de laster der anderen: die als verleider ge­scholden wordt, maar die altijd de waarheid spreekt; die voor een “nulliteit”doorgaat, maar die toch niet kan weggecijferd worden ; van wie men zegt: “'t is ermee gedaan”, en zie, hij blijft voortleven; of nog “God heeft hem gestraft”, en toch gaat hij niet dood; of nog: “ 't is een treurwilg”, en altijd is hij blij; die de naam heeft arm te zijn en niets te bezitten, en hij deelt schatten uit, alsof hij smoorrijk was, schatten van Gods­goederen. Zeg, broeder, zoudt gij niet wensen, door uw ver­sterving, zó een verminkte te worden!

Doch zien we nu, in 't Evangelie, de strijd zelf “in volle actie”, in de persoon van onze aanvoerder, Jezus-Christus. Er ligt niets onterends, niets dat strijdig zou zijn met zijn hei­ligheid, in deze zuiveruiterlijke bekoring, die O. L. H., in zijn onbegrijpelijke goedheid heeft willen onderstaan, om ons een practische les te geven in 't strijden. Hij heeft veertig dagen ge­beden en gevast in de eenzaamheid van de woestijn: de duivelen, die op hem afkomen, zijn de duivel van de honger, de duivel van de waaghalzerij, de duivel van de alleenheer­schappij. De bekoring gaat dus “crescendo”, van 't aanwen­den van een rnirakuleuze macht om te voorzien in eigen behoefte, wat betrekkelijk onschuldig kan schijnen, langs het zich roe­keloos in de ruimte werpen, om God te dwingen een wonder te doen, wat al veel erger zou zijn, tot aan de knieval voor iemand, die geen God zijnde, beweert de meester van alles te zijn, wat dus wel het allerergste zou zijn. De reactie op de be­koring gaat ook “crescendo”: eerst eerder ontwijkend: de mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord, dat uitgaat van Gods mond; dan ontkennend: men mag God niet op de proef stellen; eindelijk verontwaardigd: ga heen, Satan, vóór God alleen mag men de knie buigen.

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens: Mijn broeder, kent gij genoegzaam uw duivelen, die u bekoren, en de verraderlijke krachten binnen u, die met de vijand samenzweren? Noem ze eens bij naam, overloop even de lijst van uw bekoringen, uw methode van ze te bestrijden, of beken bij uzelf eens de reden van uw nederlagen: tekort aan afzondering, aan gebed, aan versterving.

En bemerk nu nog de diepe zielkundige wijsheid van de Kerk in haar strategische opleiding. Wat is het, dat de krijger in de strijd doet overwinnen? Is het niet zijn uithoudingsver­mogen? En steunt dit laatste niet vooral op zijn “moraal”, op zijn vertrouwen, zijn zekerheid te overwinnen?

Welnu, is er wel een meer onverstoorbaar vertrouwen dan dit hier: God heeft zijn engelen opdracht gegeven mij te be­hoeden op al mijn wegen, en mij op de handen te dragen (Grad. en Tract).? Wil dat zeggen, dat ik mij roekeloos in 't naaste gevaar, als in de ruimte mag werpen, zoals de duivel het me soms ingeeft? Dat ware hoogmoed. Maar, zo ik, be­wust van mijn krankheid, nederig blijf en voorzichtig, dan mag ik grenzeloos vertrouwen op Gods almachtige en liefdevolle hulp, en onder Zijn vleugels berusten (Offert., Comm.),

Smeking. Heer, geef mij de ontsmettingsgenade van deze tijd (Coll.), laat mij deze genade omzetten in daden: derven van spijzen, onthouding van zondige lusten (Secr.). En dat de voe­dende genade van de Eucharistie mij “herstelle” tot een boven­natuurlijke jeugd (Postc.),

Besluit.

Ik wil vandaag indachtig zijn, dat ik door mijn H. Vormsel tot strijder werd gezalfd en tot ridder geslagen. Al werd de strijd nog zo hevig, ik zal overwinnen, door mijn godsbetrou­wen!