Quatertempervrijdag in de Vasten

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

QUATERTEMPERVRIJDAG IN DE VASTEN.

Thema: Wilt ge gezond worden?

I. Gedachten ter overweging.

De Kerk spreekt vandaag, in haar misformulier, tot het diep­ste gevoel van onze mensenziel, ons levensinstinct. Ik wil leven, niet sterven! En wanneer de ziekte mij aangrijpt, dan groeit in mij het zelfverweer ... dikwijls gesteund op zelfbe­drog, met de moed om jarenlang, dertig, veertig jaren, te blijven hopen. En wanneer een geneesheer in wie ik betrou­wen stel, mij zegt: “ Het gaat beter met u: ge zult genezen”, dan voel ik mij reeds half hersteld. Doch in de liturgie gaat het over een veel ergere ziekte, de zonde.

Broeder, zieke broeder, luister eens diep in uw ziel naar 't Evangelie van de lamme, die Jezus met één woord genas. Er was in Jerusalem een badinrichting, gelegen bij de Schaaps­poort, waar de zieken in groot getal naartoe kwamen. Want nu en dan daalde de engel van boven neer en bracht het water in beroering. En de zieke, die daarop eerst in 't water trad, werd gezond... Daar lag nu ook zo een lamme man. Hij lag daar reeds acht en dertig jaar. Doch hij was arm en had geen ziekendiener, om hem op 't gunstig ogenblik in het water te helpen. Jezus vraagt hem: “Wilt ge genezen worden?” Of hij dat wil! Waarom zou hij hier anders zo lange jaren ge­bleven zijn, al werd hij in zijn hoop zo dikwijls teleurgesteld? En nu komt van de lippen van de Meester 'n woord, dat een mira­kuleuze schok door 't verlamde gestel doet gaan: “Sta op, neem uw rustbed en ga.” En zie, de arme man staat recht op zijn benen, grijpt zijn rustbed, neemt het op zijn schouders en gaat heen, gans genezen. Maar hiermede eindigt het verhaal niet: het laatste woord moest nog gesproken. Enkele dagen later ontmoet Jezus opnieuw de man: “Zie, zegt hij, ge zijt gezond geworden, doch zondig niet meer, opdat u niets ergers overkome”. De lamheid, die hier genezen werd, was dus een gevolg van de zonde; zij is ook het zinnebeeld van de geeste­lijke verlamming, die de zonde in onze zielen heeft veroorzaakt, en waarvan we in de vasten moeten genezen, niet half, maar ten volle, door boetedoening en door 't woord van God, bij mon­de van de priester tot ons gericht: “Ik ontbind u ... Sta op. Ga in vrede” ... Of zoudt ge soms verkiezen te blijven liggen, loom en lam?

Het Epistel is helemaal in dezelfde toon. Het moet ons ertoe bewegen te willen opstaan. Evenals gisteren wordt ons door de profeet Ezechiel 't bewustzijn ingescherpt van ons per­soonlijke verantwoordelijkheid in het vallen, maar tevens van ons vrijheid in het opstaan. God zelf spreekt: “Iedere ziel is aansprakelijk voor haar eigen daden. De zoon is niet plichtig, omdat zijn vader zondigt, noch de vader, omdat zijn zoon zich slecht gedraagt.” Doch de nadruk wordt vandaag hierop ge­legd: “Wie zich aan zonde plichtig maakte, zo hij maar boete wil doen over het kwaad, dat hij deed, en zijn wil opnieuw in overeenstemming brengen met Gods geboden, leven zal hij en niet sterven. Of verlang ik soms de dood van de zondaar en niet veeleer dat hij zich afwende van zijn zondige wegen, en leve? Zonder twijfel, wie zich van Mij afkeert, die gaat naar de dood, tenzij hij zich bekere van de zonde naar de deugd: dan immers zal hij leven en niet sterven”.

II. Gevoelens en smekingen.

Broeder, Onze Lieve Heer komt ook nevens u staan, op 't altaar, zoals Hij nevens de lamme stond, en ook aan u vraagt Hij: “Wilt gij gezond worden?” Zoals de lamme, toon Hem al uw miseries. Druk Hem uw betrouwen uit, en zeg Hem wat ge van Hem verlangt.

Gevoelens. Heer, ik verhef mijn ziel tot U, Gij zult mijn be­trouwen niet beschamen. Vergeef mij al mijn zonden (Intr.). Verlos uw dienaar, die op U betrouwt (Grad.) en beschaam al de vijanden van mijn ziel (Comm.).

Mijn ziel, loof de Heer om al zijn weldaden, maar vooral omdat Hij zo dikwijls mijn jeugd heeft vernieuwd, de jeugd der doopgenade, door de genezende kracht der absolutie (Offert.).

Smeking. Heer, verkwik, door uw welwillende bijstand, het kristenvolk, dat U is toegewijd (Coll.). Aanvaard onze schamele offeranden, heilig ze door ze in Uzelf te veranderen (Secr.). Zuiver ons van onze zonden en laat onze verlangens in vervulling gaan, niet onze ongezonde, maar onze heilige verlangens (Postc.). En opdat onze verlangens steeds heilig wezen, laat het licht van uw genade altijd onze geest verlichten (Or. super pop.).

Besluit.

'k Wil niet sterven, maar leven. Of liever om te leven, wil ik sterven... aan mijzelf.

Vandaag zal ik mij versterven in mijn eigenzinnigheid, ster­ven aan mijn eigen gedachte en mijn eigen wil. Zo word of blijf ik leidzaam, om altijd Gods gedachte en Gods wil aan te kleven.