Woensdag na 2de zondag in de Vasten

De triomf van Mardochëus, Louvres

Woensdag na 2de zondag in de Vasten

Thema: Het misformulier is erop gericht, om in onze zielen de kristelijke hoop te vernieuwen, dat wil zeggen, de hoop op ver­lossing door 't mysterie van het kruis.

I. Gedachten ter overweging.

Broeder, iedereen is ervan overtuigd, dat onze tijd een over­gang is en een voorbereiding tot gans nieuwe toestanden. Zo­als het nu gaat, blijft het niet voortduren. Er moet verandering komen. Iedereen ziet uit naar “verlossing”: iedereen zoekt naar een “verlosser”. Het is dan ook van het allergrootste belang, dat het kristelijk begrip van verlossing niet zou verloren gaan: een andere, ware verlossing is er niet dan door het kruis!

Luister, broeder, in 't Epistel, naar een heerlijk gebed om red­ding. 't Is het gebed van Mardochëus, de pleegvader van ko­ningin Esther. Zo bad hij, toen Aman van koning Assuerus een doodsvonnis had losgekregen tegen alle Joden over geheel het rijk. Hoe actueel klinkt dit gebed midden onze hedendaagse toestanden! “Heer, Gij zijt de Almachtige; wie kan U weer­staan, zo Gij besloten hebt uw volk te redden? Uw volk, uw aandeel, is met ondergang bedreigd. Versmaad het niet, dat volk, dat Gij verlost hebt. Verhoor mijn smeking en wees ons genadig: verander onze rouw in vreugde. Laat ons leven, om uw naam te prijzen, o Heer, en laat de mond niet verstommen van degenen, die U lofprijzen!”

God zelf geeft antwoord op onze bede in 't Evangelie: uw redding is 't kruis!

Ziet, Jezus gaat op onze dagen weer naar Jerusalem. Weer wordt Hij ter dood veroordeeld. Hij moet verdwijnen. Hij staat in de weg van de wetenschap, van de vooruitgang, van de be­schaving, van de menselijke ontvoogding, van de opbloei van het ras! De nieuwe heidenen bespotten Hem, geselen Hem, kruisigen Hem in zijn volgelingen. Hij moet eindelijk dood ... en voor goed. - Doch hier komt nu het hoopvol woord. Hij is geen gewone dode, ... die dood blijft. Hij is een dode, die verrijst! Juist dan wanneer men plechtig de steen op zijn graf heeft gerold en verzegeld, en wanneer zijn vijanden hun triomf­lied aanheffen, staat Hij daar, weer levend! Maar hieruit volgt nu de mysterieuze levenswet van zijn Kerk en van al zijn volge­lingen: al wie met Hem wil leven en heersen, moet bereid zijn eerst de lijdenskelk met Hem te drinken. Wie in zijn Rijk de eerste wil zijn, moet de dienaar worden, de knecht van zijn broeders, “evenals de Mensenzoon gekomen is, niet om ge­diend te worden, maar om te dienen”.

Broeder, gij en ik en alle kristenen moeten, gedurende deze vastentijd, dit kristelijk betrouwen in ons vernieuwen, en ons bereiden om deze lijdenswet te aanvaarden.

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Kom, broeder, verheffen wij onze ziel boven al het aardse gedoe, tot God, met het volle vertrouwen, dat we niet zullen beschaamd worden tegenover Gods vijanden (Offert.).

Want rechtvaardig is de Heer en Hij bemint, wat recht is. Op gerechtigheid ziet Hij met welgevallen neer (Comm.).

Smekingen. Vragen we dan ootmoedig en dringend:

Heer, verlaat me niet, laat me niet alleen, want Gij zijt de kracht, die mijn krankheid steunt (Intr.).

Geef, o Heer, aan uw volk, dat het meer nog van ondeugden vaste, dan van brood. (Coll.).

Heer, red uw volk, bescherm uw erfdeel (Grad.).

Heer, wij brengen U onze offers. Wil Gij, in ruil daarvoor de banden onzer zonden losmaken (Secr.).

Heer, moge onze deelname aan uw heilige geheimen ons brengen tot een volmaakter deelname aan de eeuwige verlos­sing (Postc.).

Tot slot zeggen we traag, woord voor woord, dat heerlijk gebed over het volk, dat klinkt als een prachtig slotgebed na een retraite: O God, hersteller en minnaar der onschuld, richt onze harten tot U: dat het vuur van uw Geest ons aanvatte, opdat ons geloof sterk blijve en dat het al onze daden beziele!

Besluit.

Telkens ik vandaag een kruisbeeld zie, wil ik in de geest herhalen “In cruce salus”, onze redding komt van 't kruis!