Zaterdag na 2de zondag in de Vasten

Para­bel van de verloren zoon, Marten van Valckenborch

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Zaterdag na 2de zondag in de Vasten

Thema: onze uitverkiezing tot het geloof is een mysterie van Gods liefde.

I. Gedachten ter overweging,

Gisteren vestigde de Kerk onze aandacht gans bijzonder op het mysterium iniquitatis, 't mysterie van 's mensen vrijheid, die tegen God vecht en de goddelijke verlossing verwerpt. Van­daag wordt ons een ander mysterie met nadruk voorgehouden, ‘t mysterium charitatis, 't mysterie van onze uitverkiezing en voorbestemming tot 't kristelijk geloof, 't mysterie van Gods voorliefde tot ons. Waarom, terwijl millioenen en millioenen mensen buiten het licht der christelijke openbaring leven en sterven, waarom werden wij midden in dit licht geboren en op­gevoed? Het enig antwoord luidt, - en dit antwoordt zelf blijft een mysterie - : omdat God ons liefdevol naar zijn vrije voor­keur heeft uitverkoren.

Het Evangelie, gij hebt het reeds honderden malen gehoord, broeder, en gij hebt het telkens weer zo innig meegevoeld: 't is het Evangelie van de verloren zoon. Duizende verloren zonen en verloren dochters, die de weg volgden van de dom­pelaar, die hun zedelijk, bovennatuurlijk erfgoed gingen ver­kwisten, die van de rang van vrije, rijke Godskinderen vervie­len tot de laagste rang der slaven, tot varkenshoeders, heb­ben, in de loop van twintig eeuwen christendom, in deze para­bel de weg weergevonden “naar vader terug”! Eerst kwam het nog zeer onvolmaakt berouw, het berouw “van de ledige, hongerige maag”. Daarna rees voor de geest het beeld van de goede vader, met de schrijnende spijt om het leed, aange­daan aan vaders hart. En dan 't besliste: “'k Zal opstaan en naar mijn vader gaan”; 'k zal hem mijn berouw uitschreeuwen en hem een plaats vragen, de allerlaatste, onder zijn knechten. Nu begint de moeizame tocht terug. Vader staat op de uitkijk: hij ziet zijn jongen in de verte, hij erkent hem, waar niemand an­ders hem nog erkennen kan, en zie: hij loopt, de oude man loopt, valt zijn jongen om de hals en, als iemand die dronken is van geluk, herhaalt hij maar altijd hetzelfde refrein: “Mijn jongen was dood, en hij is verrezen; hij was verloren en hij is teruggevonden”! Broeder, moest deze parabel niet voldoende zijn, om ons ertoe te doen besluiten, gedurende deze vasten tijd een oprechte, rouwmoedige biecht te spreken, wat zou ons dan ooit daartoe kunnen bewegen? Doch, 't Evangelie gaat verder, en we zien, hoe de vader zijn terugkerenden jongen moet verdedigen tegen de wrok van de oudere broeder, die bij vader bleef en hem altijd trouw had gediend. De Kerk wil de nadruk leggen op dit slot van de parabel, om ons te leren, hoe God de heidenen, al waren ze nog zo diep verzonken in goddeloosheid en zedeloosheid, heeft uitverkoren tot zijn rijk, terwijl de Joden, 't oorspronkelijke Godsvolk, grotendeels uit dat rijk werden gesloten, tot straf voor hun hoogmoed.

Het is ook bij dat laatste deel van het Evangelie, dat het Epistel aansluiten komt. Esaü, de eerstgeborene van Isaac, had feitelijk het hoofd moeten worden van het Godsvolk. We zien echter, dat Jacob door God uitverkoren wordt, om de stamvader te zijn van dat volk, aangezien hij de zegen ontvangt van de eerstgebo­rene, nadat Esaü hem vroeger zijn eerstgeboorterecht had ver­kocht.

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Mijn broeder, ook wij zijn bevoorrechten en uit­verkorenen van God. Laten we de ondoorgrondelijke voorkeur­liefde van de Heer bewonderen en hoogprijzen (Grad.), en de wil van God ook trouw aankleven (Intr.). Doch het is maar door 't gebed, dat we ertoe geraken, getrouw te blijven leven in het licht, en niet in te slapen in de dood (Offert.).

Smekingen. Heer, geef, dat ons zieleleven groeie, door onze lichaamskastijding, (Coll.) en door onze deelname aan de heilige geheimen (Poste.) !

Geef ons, dat wij vrij blijven van persoonlijke en van vreemde zonden (Secr.) en dat uw kristen volk getrouw blijve aan zijn hoop op uw genade, en uw hemelse bescherming geniete (Or. super pop.).

Besluit.

Heer, ik wil fier zijn, omdat ik “kristen ben bij Gods genade”.

Door mijn kristelijke fierheid wil ik anderen steunen, die zich schamen over hun goddelijke uitverkiezing.