Prelaat Mäder: Vastentijd: u moet bidden!

Bron: District België - Nederland

U moet bidden!

Het eerste voornemen van de Vasten was: U moet denken, katholiek denken. /node/42787 Al het onheil van individuen en volkeren is al 500 jaar geleden begonnen, omdat men had afgeleerd katholiek te denken. Wij beschouwen het als onze levenstaak er altijd maar weer opnieuw op te wijzen, hoe vanzelfsprekend dat is en hoe alle katholicisme anders alleen maar klinkt als “een galmend bekken en een schelle cimbaal”. (l Kor. 13, 1)

Een tweede vanzelfsprekende zaak is: U moet bidden. De Ouden noemden de mens het animal religiosum, het schepsel dat bidt. De mens is een schepsel dat denkt en bidt. Wie denkt, bidt. Wie niet bidt, denkt niet. Niet bidden is altijd een teken van geestelijk inferieur zijn. Het is een wegzinken in de wereld van het onverstand. Het dier is een schepsel dat niet bidt, omdat het een niet-denkend schepsel is. Zo drukt het moderne heidendom met zijn afkeer van het bidden zich het brandmerk van de geesteloosheid op het voorhoofd.

De vastentijd moet een tijd zijn van opvoeding tot gebed, van opvoeding tot knielen en handen vouwen. Een tijd ook van luid roepen tot God. Die tijd begint met Aswoensdag. De Aswoensdag tekent met as het kruis op het voorhoofd en spreekt zijn memento: “Gedenk, o mens, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren”. Die dag voedt de mens op tot bidden door hem te zeggen wie hij is: de mens is sterfelijk.

De mens komt en gaat. Hij komt, omdat en zodra een Ander het wil. Men heeft er hem niet om gevraagd. Hij gaat weer, omdat en zodra een Ander het wil, ook hier zonder hem te vragen of hij wil of niet. Hij moet. Wat bewijst dat? De mens is een afhankelijk wezen. De filosofen zeggen: een ens ab alio, een wezen van en door en voor een Ander. Die Ander is God. Mens zijn zonder God is ondenkbaar.

Duidelijker dan wat dan ook doet de honger de mens beseffen dat hij totaal van God afhankelijk is. Het Evangelie vertelt ons dat de Zaligmaker na veertig dagen te hebben gevast, tenslotte honger kreeg. Wat is honger? Een teken dat de mens als ‘ens ab alio’, als afhankelijk wezen, God nodig heeft. Een teken dat de mens zichzelf niet genoeg is. Een teken dat hij moet bidden. Honger hebben schijnt zo noodzakelijk bij het wezen van.de mens te horen dat je bijna zou willen zeggen: de mens is een wezen dat honger heeft en daarom moet bidden.

Honger is dus het geheimzinnig verlangen naar voedsel, sterking, aanvulling, dat ieder schepsel voelt. De hele schepping hongert. De aarde hongert naar vruchtbaar makende regen, het vuur naar brandstof, de plant naar water, de bloem naar zon. Het lichaam van de mens hongert naar lichamelijke spijs, zijn verstand naar kennis, zijn hart naar liefde. De honger laat zien dat er naast het afhankelijk wezen een onafhankelijk moet zijn, naast de onmacht een Almacht, naast de behoeftige een Helper. De honger is een in de mens verankerd bewijs voor het bestaan van de goddelijke Voorzienigheid.

De moderne, liberale mens geloofde niet meer in het ‘ens ab alio’. Hij beschouwde zich als een onafhankelijk wezen, als iemand die door en voor zichzelf bestond. Dus min of meer als God. De moderne mens geloofde daarom ook niet meer in de honger. En omdat hij niet meer in de honger geloofde, geloofde hij evenmin nog in de noodzaak van het gebed. Wat deed God? Hij stuurde een wereldwijde economische crisis (opm. vert.: die van de dertiger jaren van de vorige eeuw). Hij stuurde de werkeloosheid van de industrielanden. Hij stuurde de radeloosheid van de geleerden en de machteloosheid van de regeringen.

Wat bewijst dat alles? Dat de mens ondanks alle technische en economische vooruitgang een wezen is dat honger heeft. Een wezen dat God nodig heeft. De zin van heel die economische wereldcrisis is daarom: bewuste goddelijke pedagogiek. De honger maakt de mens weer nederig. De honger herinnert aan het evangelische “zonder Mij kunt ge niets”. De honger voert de menselijke onmacht weer naar de goddelijke Almacht terug. De economische wereldcrisis is een door de goddelijke Voorzienigheid gestuurde grote, verplichte vastentijd, die alle volkeren zonder onderscheid van godsdienst omvat.

Het doel van die vastentijd is o.a. de opvoeding tot gebed. De hongerende volkeren moeten weer leren bidden. Want nood leert bidden. Een voorbeeld van zo’n gebedspedagogiek is de opvoeding van het godsvolk van het Oude Testament in de woestijn. God wilde deze troep proletariërs, die door lange onderdrukking moedeloos en futloos geworden waren, volgens een vast plan tot een nieuw volk opvoeden. Wat deed Hij? Eerst liet Hij hen heel erg honger en dorst lijden, zodat ze weer om Gods barmhartigheid schreeuwden. Later liet Hij over dat uit het land van de Egyptenaren wonderbaarlijk bevrijd volk de grote veertigdaagse vastentijd komen.

De honger brengt verborgen dingen aan het licht. Hij laat zien wat er in de mensen steekt. Van de een maakt hij een revolutionair, een mopperaar, een godslasteraar en opruier. De ander brengt hij tot knielen, handenwringen en bidden. ... En God hoorde hun geroep en gaf hun wonderbaar manna, elke dag, zolang hun zwerftocht duurde. En heel het volk erkende weer: het brood komt van God.

Zo zal het ook nu weer gaan. De wereldwijde economische crisis zal een dubbel gevolg hebben. Sommigen zullen vloeken, anderen bidden. Sommigen zullen wanhopen en zeggen: “Wat zullen we eten, wat zullen we drinken, of waarmee zullen we ons kleden?” Anderen zullen de crisis overwinnen in de kracht van het woord van Christus: “Uw Vader weet dat ge dat alles nodig hebt”. Ze zoeken eerst het Rijk Gods en zijn gerechtigheid, en al het andere wordt hun erbij gegeven. Daarom brengen de kerkelijke vastentijd van nu, en de buitengewone, wereldwijde economische ellende met al haar ontberingen, een scheiding tussen de geesten teweeg.

Voor ons zal dat dubbele vasten een school van gebed zijn. De honger zal ons weer dichter bij God brengen, bij God, waar alle brood vandaan komt: het materiële, het geestelijke en het eucharistische. Het brood voor elk mens afzonderlijk en het brood van de volkeren. Wij zullen, in de toekomst nog veel meer dan tot nu toe, als mensen denkende en biddende wezens zijn. Wij zullen het begrip ‘brood’ nooit anders gebruiken dan in relatie met het begrip ‘God’. Biddend en dankend. Vooral ook, wanneer we van Gods gaven genieten. Laten we altijd bidden, zoals Christus wil (Lc. 18, 1), en het zeker niet vergeten, wanneer we eten, d.w.z. onze honger stillen.

Het uur van de maaltijd is naar de overtuiging van alle oude volkeren een plechtig uur met een diep religieus karakter. Het bidden voor het eten werd altijd beschouwd als een wet voor de mensheid. Eten zonder te bidden gold voor barbaars. Eten en bidden hoorde bijeen, bij alle gecultiveerde naties. Men kende maar twee soorten van wezens die aten zonder te bidden: de dieren en diegenen die zich op dierlijk niveau plaatsten. De denkende mens kan niet eten zonder nederig te erkennen dat hij niet uit eigen kracht leeft, en zonder dankbaar te denken aan Hem, van wie elke goede gave komt. Het ontrouw worden aan het tafelgebed is een noodlottige eerste stap naar de afval van de godsdienst.

In de vastentijd, als de tijd van het hongerend bidden, staat Christus in het middelpunt. De vastentijd wil ons doen beseffen dat de christen nooit alléén bidt, maar altijd per Dominum nostrum Jesum Christum, door onze Heer Jezus Christus, door de Verlosser en Zijn kostbaar Bloed. Daar zal het altijd van afhangen, of onze gebeden verhoord worden, vooral de gebeden voor de belangrijke intenties, wanneer de mensheid tijden van grote rampspoed beleeft. Dat is de overtuiging van heel het Oude en Nieuwe Testament.

Het Bloed van het Lam moet meeroepen, wil ons smeken tot Gods troon doordringen. Ik ken geen gebed, meer geschikt om, geheel in de geest van de vastentijd, op alle dagen en uren door de mensheid te worden uitgeschreeuwd dan het Parce Domine: Spaar, o Heer, spaar Uw volk, dat Gij hebt verlost met Uw kostbaar Bloed. Laten we christocentrisch bidden, bidden met de stem van het kostbaar Bloed: o God, geef ons brood: dagelijks brood, eucharistisch Brood.