Heiligen der Lage Landen: de H. Dymphna

Bron: District België - Nederland

De H. Dimphna († 30 mei 600, feestdag 15 mei) 

In 1876 schrijft de heer H.A. Banning in ‘De Belgische Illustratie’ dat het bescheiden stadje Geel in geheel Europa zo’n goede naam heeft vanwege de opvang en verpleging van krankzinnigen. Nergens ter wereld komt opvang op deze wijze voor. Onder de 11000 inwoners telt men er 1300 krankzinnigen, die zich merendeels vrij bewegen, bij de andere inwoners gehuisvest zijn en er met een zekere eerbied behandeld worden. De reden ervan is dat hier de opvang van gehandicapten in dienst staat van een hoger streven, namelijk dat van de gezondheid der ziel. En dit hangt samen met de eeuwenoude devotie voor de patrones van Geel, de H. Dimphna, toevlucht van alle bezetenen, geestelijk gehandicapten en incestslachtoffers

De oudste beschrijving (die wij nu nog kennen) van het leven van deze heilige prinses, is de ‘Vitae Sanctae Dimpnae’ van kanunnik Petrus van Kamerijk. Hij schreef deze rond het jaar 1240 en beriep zich op een oudere, in de volkstaal opgemaakte levensbeschrijving. Hoewel dit dus vijf eeuwen na haar leven is, blijft de inhoud hoofdzakelijk waarheidsgetrouw; dit volgens het oordeel van de geleerde Bollandist Cornelius Smet in de ‘Acta SS. Belgii’1

Dimphna (of ook Dymphna, Dimfna, Digna of in Ierland Damhnait, Damnat) is waarschijnlijk de dochter van de machtige en heidense Noord-Ierse koning Damen uit het geslacht Orgiel2 en een christelijke moeder, die om haar schoonheid door hem zeer bemind wordt. Dimphna groeit op, komt tot de jaren van verstand en wordt gedoopt door de priester Gerebernus. Bovendien wil zij de kuisheid bewaren omwille van Christus. Dan sterft de koningin. De heidense koning is ontroostbaar. Zijn hovelingen vinden in het hele land geen schonere vrouw dan zijn eigen dochter. Zij stellen voor dat hij met haar zal trouwen. De koning tracht het hart van zijn dochter te winnen. Dimphna antwoordt dat zij nooit kan toestemmen in zo’n lelijke zaak. De koning echter wil dat zij toch zijn vrouw zal worden. Dimphna vraagt veertig dagen uitstel en juwelen en kleren om zich voor te bereiden. Hij voldoet graag aan het gevraagde, menend dat zijn dochter van zin veranderen zal. Zij vraagt raad bij Gerebernus. Deze kent de onbeschaamdheid van de heidenen en raadt haar aan te vluchten. Zo gaan Dimphna, Gerebernus, een andere dienaar van de koning en diens vrouw scheep. Zij varen naar Antwerpen. Vandaar gaan zij de bossen in en bouwen een huisje op een eenzame plaats in de buurt van het dorpje Zammel, niet ver van de St. Martenskapel te Geel waar Gerebernus de H. Mis opdraagt. 

De koning echter wacht met duivelse begeerte op de dag van de bruiloft met zijn dochter, maar zodra hij hoort dat zij gevlucht is, zucht en krijst hij van droefheid en razernij. Eerst doorzoekt hij heel zijn rijk, maar hij vindt niets. Dan verneemt hij dat zij naar het vasteland gevlucht is. Hij gaat met veel volk scheep en komt in Antwerpen. Daar blijft hij en stuurt zijn dienaren naar alle kanten om iets over zijn dochter te vernemen. Sommige van zijn knechten komen in het dorp Westerlo in een herberg en betalen met Iers geld. De waard zegt nietsvermoedend dat hij meer van dat geld heeft, maar er de waarde niet van kent. De knechten willen weten van wie hij dit geld gekregen heeft. De waard zegt dat het van een schone maagd komt, die hem hiermee voedsel betaalt en verderop in de wildernis woont. Terstond gaan de knechten op onderzoek en herkennen haar vanuit de verte. Zij laten de koning weten waar zijn dochter is. Terstond gaat hij met zijn volk daarheen. Hij vindt haar in Geel, spiegelt haar nogmaals al de glans van de koninklijke waardigheid voor en vraagt haar om bruiloft te houden. De priester Gerebernus berispt de koning om die grote boosheid. Een woest getier stijgt onder de heidenen op. De dienaren van de koning hakken Gerebernus in stukken. Dan komt hij zijn dochter opnieuw alle mogelijke voorstellen doen. Zij wijst alles met verontwaardiging af en zegt bruid van Christus te zijn. De koning wordt razend van woede en beveelt haar ook neer te slaan. Maar niemand van zijn knechten durft de hand slaan aan de zuivere prinses. Dan slaat hij haar met zijn eigen zwaard het hoofd af. Vergenoegd om de wraak op haar als christin genomen keert hij met zijn knechten terug naar hun land en laten de lichamen van de martelaren op het veld liggen als aas voor de wilde dieren. Dit vindt plaats op 30 mei 600. Maar onze Heer laat niet toe dat zij door de beesten aangeraakt worden. Enkele landlieden, door medelijden bewogen, begraven de lichamen in een holte. Daar begint de Heer hen te verheerlijken. Hun graf wordt een toevluchtsoort voor lijdende en ongelukkige mensen die er op wonderbare wijze genezing vinden. Men besluit de overblijfselen op te graven en een beter graf te geven. Men vindt echter twee witte zandstenen graftombes, hoewel er nergens in het land zulke stenen voorhanden zijn. Men houdt het voor het werk van engelen.  

Ook mensen uit Xanten aan de Rijn (Duitsland) komen jaarlijks op bedevaart in Geel. Bij één van die bedevaarten, waarschijnlijk in de tiende eeuw, stelen zij op een onbewaakt moment de reliekkisten van Dimphna en Gerebernus. Weldra bemerken de inwoners van Geel de roof en achtervolgen die van Xanten. De Xantenaren breken één van de stenen kisten open (die van Gerebernus), nemen het grootste deel van zijn gebeente en vluchten ermee weg. De tombe van St. Dimphna wil men terug naar de St. Dimphnakerk dragen, maar hoeveel kracht en paarden men gebruikt, men krijgt haar niet verplaatst. Terwijl deze wonderlijke zaak gebeurt, komt een vrouw met haar kalf die de tombe wel terugtrekt naar de kerk. Later heeft men op de plaats waar de kist onverroerd bleef liggen de kapel van de Groenenheuvel gebouwd. 

De kerk op het graf van St. Dimphna wordt te klein en met de giften van de pelgrims bouwt men een grotere kerk. De bisschop van Kamerijk komt haar tombe op een 15de mei3 openen. Men vindt op haar borst een rode tichelsteen met ‘Dimphna’ erop. Na haar verheffing plaatst men haar reliek in een kostbaar zilveren reliekschrijn. Men beeldt haar vaak af met een gebonden duivel aan haar voeten, omdat bij velen de duivel uitgedreven wordt. Het edele geslacht De Merode dat in de 15e eeuw invloed in Geel krijgt, bevordert zeer de bloei van het liefdewerk. Zij stichten een college van vicarissen die de verering en opvang van de gehandicapten in goede banen leidt. De kanunniken zorgen ervoor dat de vele pelgrims of zieken voor wie nog geen plaats is in de ziekenkamer, waar een noveen of boete wordt gehouden, opgevangen worden in pleeggezinnen. Op de plaats waar St. Dimphna gedood werd bouwt men een gasthuis. De Franse revolutie maakt een eind aan het kanunnikencollege. In de 19e eeuw neemt de staat het gasthuis over en bouwt een groter aan de rand van de stad. Het oude gasthuis is nu in gebruik als museum. Vanwege de gezinsverpleging wordt Geel nu nog steeds de “Barmhartige Stede” genoemd. Iedere 5 jaar worden de ‘Dimpnadagen’ gehouden, de laatste waren in 2022. 

Door broeder René-Maria

Bronnen: - Gheel vermaerd door den eerdienst der Heilige Dimphna: geschied- en ... - Peter Domien Kuyl - Google Boeken