Het Mirakel van Amsterdam: de geschiedenis (deel 3)

Bron: District België - Nederland

Het wonder van de Stille Omgang

Wanneer men vandaag van de Stille Omgang spreekt, dan bedoelt men die merkwaardige bidprocessie, die ieder jaar enkele malen in de nacht van zaterdag op zondag door Amsterdam trekt, en waar tienduizenden katholieke mannen uit geheel Nederland aan deelnemen. (opm. red.: 1958 Telde circa 85.000 deelnemers. Momenteel: 4 á 5.000 mannen en vrouwen). Zonder luidruchtigheid, zonder uiterlijk vertoon trekt die eindeloze stoet door de nachtelijke stad, een onvergetelijk gebeuren voor ieder, die zich ooit de inspanning heeft getroost in een van die nachten mee op te gaan naar Amsterdam.

Amsterdam was feitelijk reeds de stad van de Stille Omgang toen in de middeleeuwen de grote processie nog in vrijheid op het Mirakelfeest in maart mocht uittrekken. Het zwijgend gaan van de pelgrims om de Heilige Stede, driemaal achtereen, mocht het begin heten van de Stille Omgang van thans, die verder zo nauwkeurig mogelijk de weg volgt van de plechtige openbare processie, die sinds het eind van de 16e eeuw niet meer gehouden mocht worden. 

Hoe die Stille Omgang van onze dagen is gegroeid, vormt eveneens een wonderlijk verhaal, dat helemaal past in de onverwoestbare katholieke traditie, die nog in Amsterdam levend is gebleven. Een katholiek Amsterdammer vond in 1880 een afschrift van de oude weg van de Mirakelprocessie. Hij sprak er met een vriend over en beide mannen besloten, dat ze daags na het Mirakelfeest in zwijgend gebed de oude processieweg zouden gaan als een stille hulde aan het Heilig Sacrament. Ze bedoelden daar helemaal niets wereldveroverends mee, er zat in hun bedetocht geen enkele vorm van protest tegen de wijze, waarop de Heilige Stede aan de katholieke eredienst was onttrokken, het ging er hun alleen om de traditie van de vaderen te handhaven en een daad van eenvoudig geloof te stellen.

Die twee eerste stille-omgangers mogen nog wel eens met ere worden genoemd. Het waren de Heren Lousbergh en Elsenburg. (De naam Elsenburg is in 1959 nog even nauw aan de Stille Omgang verbonden als meer dan zeventig  jaar geleden; zoon en kleinzoon van de pionier zijn hem in de loop van de jaren opgevolgd als voorzitters van het Gezelschap van de Stille Omgang.) Dit Gezelschap werd spoedig na 1885 opgericht. Want de zinvolle gedachte vond ingang! In de jaren die volgden, sloten vrienden en bekenden zich aan. Als tijdstip van vertrek koos men de “kleine uurtjes” van de nieuwe dag, wanneer de rust op straat volkomen was en men door niets gestoord werd in zijn ingetogen gebed.

Men moet zich dat beeld toch even voor de geest roepen, die kleine groep mannen, die door het zeer matig verlichte deel van de oude stad zwijgend haar weg ging in de vroege zondagochtend van de lentemaand. Wind en regen en natte kou waren vaak hun deel, het was een soort Kerstnacht op straat. Maar men kan zich indenken, hoe hun gedachten tijdens het gebed terugsnelden door de eeuwen heen naar die blijde dagen, lang, lang geleden, toen langs dezelfde weg de eindeloze stroom processiegangers en pelgrims zich bewoog in de feestelijke stad. … 

In 1886 nam de groeiende belangstelling vaste vorm aan. De rector van de kerk op het Begijnhof had voor de deelnemers aan de hand van een oud handschrift de juiste processieweg vastgesteld, zoals die in 1651 werd opgetekend uit de mond van een 91-jarige vrouw, Agatha Hendrix Loen genaamd, die in haar jeugd de processie nog had gekend. Die oorkonde is zo ontroerend mooi, dat wij de inhoud in hedendaags Nederlands laten volgen. De onvergankelijke liefde van de katholieke Amsterdammers voor hun Heilige Stede blijkt er wel overduidelijk uit. Het stuk luidt: 

“Memorie van de processie van het Heilig Sacrament van Mirakel uit de Heilige Stede te Amsterdam.

Op de 16e december van het jaar 1651 heeft Agatha Hendrix Loen (moeder van Hendrik en Pieter Barentszoon van Hartoghvelt) die op 31 oktober laatstleden 91 jaar werd, maar goddank haar verstand en haar geheugen nog volop bezit, in tegenwoordigheid van de Prelaat Barthold Nyhuis verteld, dat zijzelf, voordat de hervorming in Amsterdam de overhand kreeg, met haar moeder, zuster en broer alle woensdagen ‘s morgens om 5 uur, winter en zomer, in hagel, sneeuw of regen blootsvoets, gewoon was (zoals ook vele andere goede en brave lieden) haar bedetocht te ondernemen en de Heilige Mis bij te wonen in de kapel van de Heilige Stede.

Zij vertelde verder, dat wanneer de processie met het Heilig Sacrament uittrok, de gilden met hun banieren en zeer vele gelovigen meetrokken met kaarsen, toortsen of flambouwen in de hand, en dat men trok langs de Kalverstraat tot aan de Dam, verder gaande langs de zuidzijde van de Dam tot op de Middeldam ter hoogte van het huis ‘De witte fontein’. Daar was een klein altaar opgesteld, waar het Heilig Sacrament enige tijd werd uitgesteld en ieder bad. Vervolgens ging de processie naar de Nieuwendijk, door de Ramskooi, over de Nieuwebrug en door de Nieuwebrugsteeg, door de Warmoesstraat en de Nes over de Langebrug, door de Taksteeg tot weer in de Kalverstraat. Nog een keer maakte men buitenom de rondgang langs de Heilige Stede en daarna werd het Sacrament naar binnen gedragen”.

Nu men dus zekerheid had over de weg die gevolgd moest worden, begon men in kleine kring enige circulaires te verspreiden, waarop een uitnodiging stond om “aan dit overoud godsdienstig gebruik deel te nemen”. Men zou na de rondgang de H. Mis in de kapel op het Begijnhof bijwonen en gezamenlijk ter H. Tafel naderen. Aan deze uitnodiging was nog het volgende toegevoegd:

“Wij bevelen u aan, volgens oud gebruik te bidden voor de volgende intenties: 

1e op de Dam voor koning en vaderland,

2e op de Nieuwebrug voor de zeevarenden en voor hen die op zee zijn omgekomen, 

3e op de Langebrug voor Kerk, Paus en de eenheid van de Christenen”.

Op die Stille Omgangsnacht in maart 1886 waren de weersomstandigheden bar en boos, maar toch kwamen er zeventig deelnemers om half zes in de ochtend bijeen op het Spui. En dan vangt het wonder van de Stille Omgang aan. In 1888 lopen meer dan 500 mannen de processieweg, waaronder een eerste groep uit Haarlem, dat ook in de tijd vóór de Reformatie de trouwste pelgrims had geleverd. In 1895 waren het er duizend. Maar het groeiend getal veranderde niets aan de stille, intieme en daardoor zo indrukwekkende plechtigheid. Lopen, zwijgen, bidden, in de liefde tot God, tot zijn medemensen, katholiek of andersdenkend, tot zijn land, tot de stad van het Mirakel. Tegen het eind van de eeuw kwamen de Volendammers op hun schepen naar Amsterdam gevaren. De kerk op het Begijnhof werd te klein. De devotie breidde zich uit als een olievlek over het hele land. Uit het Gooi en de kop van Noord-Holland, uit Utrecht en Zaandam stromen mannen toe, met de trein, met de fiets, te voet vaak, later met autobussen. Afdelingen van het Gezelschap van de Stille Omgang ontstaan in tal van plaatsen, in Den Haag in 1922, in Rotterdam in 1923, in 1924 in Nijmegen, 1926 Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Groningen. Venlo volgt spoedig en grote groepen komen uit Brabant en Zuid-Limburg. 

Op onverklaarbare wijze groeit het enthousiasme voor de zwijgende tocht van de duizenden. De moderne Nederlander heeft iets van de echte pelgrim teruggevonden, die offers weet te brengen en wiens enige en grote voldoening het is, wanneer hij in stilte en biddend op mag gaan naar het heiligdom. Zorgvuldig waakt men er voor, dat de tocht blijft wat ze is: een stille devotie. De hele weg moet biddend en zwijgend worden afgelegd, zonder uiterlijke tekenen of gerucht en de omgang in het nachtelijk uur mag alléén door mannen worden gemaakt. De vrouwen, die in de historie van de Heilige Stede op zo dappere wijze hun bijdrage hebben verleend aan de glorie van het Heilig Sacrament, maakten de omgang en maken hem nog onopvallend bij dag.

Bisschoppen en pausen hebben de Stille Omgang geestelijke gunsten verleend. Ieder jaar moesten er in de nachtelijke stad meer kerken worden ingeschakeld om de steeds wassende stroom van deelnemers na afloop van de Omgang op te vangen. De godsvrucht tot het Heilig Sacrament vond een hoogtepunt in het Internationale Eucharistische Congres, dat in 1924 te Amsterdam werd gehouden. In 1928 kon men de tienduizenden niet meer in één enkele nacht langs de processieweg voeren en moest men besluiten de Stille Omgang over twee nachten te verdelen. Het Gezelschap van de Stille Omgang was van een kleine godsdienstige vereniging uitgegroeid tot een lichaam, dat een enorme organisatie opbouwen en leiden moest. Dit werd en is mogelijk dank zij de medewerking van talrijke zusterorganisaties in het land. 

Dat alles kwam tot stand zonder “propaganda”, zonder “reclame”. Er is niets te zien of te beleven tijdens de omgang; nieuwsgierigheid alleen moet wel teleurgesteld worden. Het wonder voltrekt zich in de harten van de tienduizenden mannen en jongemannen, die in de laatste jaren zelfs over drie nachten moesten worden verdeeld om de tocht naar en door Amsterdam mogelijk te maken. Er worden geen “records” nagestreefd, men beoogt geen “machtsvertoon”. De echte pelgrim wenst slechts met rust te worden gelaten en alleen te zijn in stilte met God. Zo leren het de vaders hun zoontjes, wanneer die voor het eerst mee in de Omgang gaan. Zoals de vaders zelf het in hun jeugd weer van hun vaders hebben gehoord, toen zij met hen mee mochten. Dat de kleinsten uitsluitend onder geleide gaan is vanzelfsprekend. 

Ook is het de laatste jaren meer en meer gebruikelijk, dat in de dagen van de Mirakelweek de jeugd in klas- of schoolverband ‘s morgensvroeg onder geleide de Omgang maakt en daarna de H. Mis bijwoont. Hier kunnen natuurlijk ook meisjes deelnemen, hetgeen dan ook steeds meer het geval is. Verschillende meisjesscholen maken op een ochtend door de week de Omgang. Want ook de jeugd stelt er een eer in om de traditie van eeuwen voort te zetten en in goede of zware tijden, zoals die nog voor ons liggen, de weg van de Mirakelprocessie te blijven gaan. Het woord, dat Schaepman in 1895 schreef, geldt nog voor onze dagen:

“Steeds klinkt het lied, het lied der Heilige Stede

En ‘t vroom gebed in allen zwaren nood:

Verborgen God en Koning van de Vrede

Geef Amsterdam Uw levensbrood”.

In de jaren, dat de traditie van de Stille Omgang reeds in de hoofdstad sterk geworteld was, voltrok zich het drama aan het kerkgebouw van de Heilige Stede: de kapel werd afgebroken. Men kan zich in onze dagen nauwelijks voorstellen, hoe het mogelijk is geweest, dat men nog vijftig jaar geleden een zeldzaam middeleeuws, zuiver gotisch bouwwerk in het hart van Amsterdam zonder meer kon slopen, zonder rekening te houden met de onvervangbare waarde van een dergelijk monument, waarbij wij dan nog zwijgen over de betekenis voor de katholieken. Men kan dit vandalisme slechts vergelijken met de overigens ondenkbare beslissing, dat men in Parijs zou besluiten de Sainte Chapelle in het hart van deze wereldstad af te breken.

Tot 1898 waren er in de Heilige Stede – of, zoals zij officieel heette: in de Nieuwezijds Kapel – protestantse godsdienstoefeningen gehouden. Maar in de koopmansstad Amsterdam was de grond, waarop de Heilige Stede stond, dure grond, waar hoge prijzen voor werden betaald. De kerkenraad van de hervormde gemeente liet dit argument zwaar wegen, en ongetwijfeld vreesde men, gezien de groeiende belangstelling voor de Stille Omgang, dat men de devotie tot het Heilig Sacrament in de Nieuwezijds Kapel steeds meer als een symbool zou zien van de oude katholieke traditie van Amsterdam. De Gemeente Amsterdam trachtte afbraak te verhinderen en deed de kerkenraad een proces aan, maar de rechter besliste ten gunste van de hervormden. Op 10 juli 1908 begon het sloopwerk. Steen voor steen viel het kostbare oude kerkgebouw ten offer aan de vernielende mokers. De prachtige spitsbogen werden neergehaald, de achttien zuilen eveneens, plavuizen werden uitgebroken en grafzerken opgebroken, de heilige hoek, waar de schouw was geweest, de plek van het wonder in 1345, werd met de grond gelijk gemaakt. Er zijn tranen gestort in Amsterdam om dit verlies; het oude Godshuis, waarbinnen zovelen troost hadden gevonden en waarin ook in de eeuwen na de Hervorming toch altijd nog het woord Gods was verkondigd, bestond niet meer. Als Vondel nog had geleefd, zou hij er een treurspel aan hebben gewijd en een rei van Amsterdamse vrouwen ten tonele hebben gevoerd om de droefheid te vertolken over de wijze waarop de herinnering aan “Amsterdams Eer en Opkomen” werd vernietigd. Het leven gaat verder. Wij mogen niet stil blijven staan bij wat onherstelbaar is. Het geloof en de liefde zijn niet aan steen gebonden. Zij leven in de harten van de mensen. 

Na meer dan zes eeuwen is de devotie tot het H. Sacrament van Mirakel van Amsterdam sterker en grootser dan ooit tevoren. Wanneer in de Mirakelprocessie van het middeleeuwse Amsterdam honderden meetrokken langs Kalverstraat en Nieuwendijk, voorbij de schepen in de haven en door de oude buurten van de stad, dan zijn het er in onze dagen tienduizenden geworden, die in het oude geloof en het vertrouwde gebed volharden. Nu in de stilte van de nacht: mannen en jongemannen uit alle steden en dorpen van Nederland, die van het geloof van de vaderen, het geloof van de 2000 jaar oude Moederkerk getuigen op hun zwijgende pelgrimstocht, en die met elkaar in het nachtelijk uur aanzitten aan de Tafel des Heren, waar God tot hen komt in broodgedaante, als een onderpand voor hun pelgrimstocht door het leven. 

Zo moge het blijven door de tijden heen; jaren, waarin nieuwe beschavingen zullen bloeien en vergaan, voorspoed ons deel zal zijn of rampspoed ons bedreigt, maar waarin het oude geloof onveranderd de polsslag van het leven zal bepalen.

(einde)

Processieroute Stille Ommegang

Stille Ommegang opkomst

Olympisch Stadion op 23 juni 1946 met 50000 deelnemers