Het Mirakel van Amsterdam: de geschiedenis (deel 2)

Bron: District België - Nederland

Uit Amsterdam Mirakelstad 

door Evert Verkerke en Frans Lammers, in 1959 uitgegeven in opdracht van het Gezelschap van de Stille Omgang

Het wonder van het wonder

Wat is nu het dubbel-wonderlijke in dit Amsterdamse wonder? Niet alleen, dat de feiten in allerlei getuigenissen uit de tijd zelf van het wonder zo duidelijk en uitvoerig bewaard zijn gebleven als maar zelden met gebeurtenissen uit de middeleeuwen het geval is, maar vooral dat gedurende meer dan zes eeuwen vrijwel onafgebroken de herinnering aan en de verering van het Heilig Sacrament van Mirakel te Amsterdam is blijven voortbestaan. Ja, het mag inderdaad een wonder heten, dat geslacht na geslacht in Amsterdam en later in heel Nederland ondanks de moeilijke en fel bewogen tijden van de Hervorming en wat er veranderen zou op allerlei gebied, de traditie zich heeft gehandhaafd en zelfs nog versterkt om zich in alle nood te wenden tot de verborgen God in het Altaarsacrament, zoals Hij zich in de kleine stad Amsterdam aan eenvoudige en nederige mensen had geopenbaard, tussen ruw volk in een tijd, waarin alleen het hof, de adel en de priesters beschaving bezaten, aan onontwikkelde mensen, maar rechtschapen zielen, die in kinderlijk geloof de knie bogen voor het verheven en goddelijk mysterie.

Wat betekende Amsterdam in het midden van de 14e eeuw? Het mocht nog nauwelijks een stad heten. De bisschop van Utrecht was de kerkelijke heer en Graaf Albrecht op zijn jachtslot in ‘s-Gravenhage de wereldlijke vorst. De parochiekerk, op de plaats van de tegenwoordige Oude Kerk, viel onder het patronaat van het Kapittel van de Hofkapel “in Den Hage”, en dus ook de kapel ter Heilige Stede, zoals die reeds in oorkonden van omstreeks 1370 wordt vermeld. Een vestiging van vissers en kleine kooplieden aan de Amstelmond, waar niemand ook maar enig vermoeden had van de geweldige toekomst van de plaats, die eens de machtige koopstad zou worden, de hoofdstad van Nederland. Echter wel een gemeenschap waarin reeds iets van de bewogenheid en het enthousiasme leefde van het Amsterdam van later tijd. En onmiskenbaar is, dat het wonder van de Heilige Stede voor dat jonge Amstelredam een toekomst heeft opengestoten, zoals een latere geschiedschrijver heeft samengevat in de woorden “Amsterdams Eer en Opkomen”. Het bedevaartsoord bracht duizenden van heinde en ver ter Heilige Stede in steeds groter toeloop, hetgeen wel blijkt uit de bouw van een nieuwe, aanzienlijk grotere kapel tussen Kalverstraat en Rokin, met drie beuken, rijk versierd en met fraaie ornamenten. Een kostbare schrijn van middeleeuwse architectuur tussen de eveneens groter wordende Amsterdamse huizen aan beide zijden van het Rokin, waar schepen uit het achterland van Holland en Utrecht ligplaats vonden. 

Wonderbare genezingen worden gemeld en dragen de naam van Amsterdam verder uit langs Rijn, Maas en Schelde. Gebedsverhoringen in de moeilijkste omstandigheden maken de Heilige Stede steeds verder bekend. En het allergrootste wonder is hierbij, dat de onafzienbare stoet van pelgrims, die naar Amsterdam trekt, er een innerlijke vrede en berusting vindt, die vaak waardevoller mocht heten dan een opzienbarende gebeurtenis, die zich afspeelt voor het altaar van het miraculeuze Sacrament. Zo vindt Amsterdam in de glorieuze kapel in het hart van de stad de bevestiging van zijn vroomheid, de kern van zijn geloof en de alles beheersende liefde tot de Kerk, zoals die altijd het kenmerk zouden blijven van zovele echt-Amsterdamse en echt-katholieke families tot op de dag van vandaag.

De opkomst van Amsterdam is onmiskenbaar te danken aan het feit, dat het in de late middeleeuwen in toenemende mate pelgrims aantrok. Niet alleen eenvoudige mensen, maar ook machtige en invloedrijke personen. Een van de meest bekende figuren, die ter bedevaart naar de Heilige Stede zijn gekomen, is de Rooms-Koning Maximiliaan geweest, aartshertog van Oostenrijk, in 1493 tot keizer gekroond. Hij was gehuwd met Maria van Bourgondië, enige dochter van Karel de Stoute, en door dit huwelijk Graaf van Holland. Toen Maximiliaan in 1482 – dus ruim honderd jaar na het Mirakel – op zijn kasteel in ‘s-Gravenhage met zware koortsen te bed lag, deed hij de belofte een pelgrimage naar het H. Sacrament van Mirakel te zullen maken indien hij zou genezen. Vrijwel onmiddellijk week de koorts en spoedig daarna vertrok Maximiliaan naar Amsterdam om in de kapel van het Mirakel-Sacrament voor zijn genezing te danken. Hij schonk aan de Heilige Stede een gouden miskelk, prachtige priestergewaden en liet verschillende gebrandschilderde vensters aanbrengen, waarop in stralende kleuren zijn dank aan God werd vertolkt. En wanneer Amsterdam nog vandaag met trots de keizerlijke kroon op het stadswapen en op zijn hoogste toren voert, dan heeft de stad dit te danken aan het vorstelijk gebaar van Maximiliaan, die bij gelegenheid van zijn bezoek de stad dit recht verleende.

Snel nam de welvaart toe in de stad aan Amstel en IJ. De kooplieden dreven hun handel niet meer alleen met de lage landen rondom, zij trokken zeeën over naar verre kusten. Amsterdam werd een stapelplaats van goederen uit alle windstreken, en steeds meer schepen lieten het anker vallen voor de loswal van de jonge handelsstad. Haar hoogtijdagen wist Amsterdam uitbundig te vieren, maar nimmer was de burgerij zo in de weer als tegen de tijd, dat de Mirakelprocessie moest uittrekken. Dat gebeurde ieder jaar op woensdag na het feest van de H. Gregorius (12 maart). Men kan zich nauwelijks meer een beeld vormen hoe zo’n processiestoet door het middeleeuwse Amsterdam is getrokken, door de straten en langs het water, tussen huizen, die met vanen en wimpels waren versierd, waar brandende kaarsen in de vensters stonden, en de gevels waren opgeschilderd. Als men geluk had, dan kon het in maart al voorjaar zijn in de lucht, met de hoger komende zon boven het water van het IJ. Dan heerste er al vroeg een grote bedrijvigheid in de buurt van de Heilige Stede, waar ‘s morgens de Hoogmis werd opgedragen en de processiegroepen wachtten, die geen plaats meer konden vinden in de kapel. De klokken begonnen te luiden ten teken dat de Mis ten einde was en de priesters zich gereed maakten om in hun prachtige kazuifels zich te scharen rondom het Allerheiligste, waarboven de fonkelende baldakijn reeds geheven werd. 

In de Kalverstraat, in de richting van de Dam, stonden de gilden opgesteld, meesters, gezellen en leerlingen, allen herkenbaar aan hun vaandel aan de kop van iedere groep ontplooid. De gildebroeders droegen het beeld van hun patroonheilige op de schouders. Luidop klonken de Onze Vaders en Weesgegroeten, ingezet door de voorbidders, en met zware stemmen beantwoord door de mannen, wier lange rijen zich langzaam in beweging zetten. In het midden van elke groep schreed de deken van het Gilde, de voornaamste van het ambacht, met een zware waskaars in de hand. In al deze burgers van de stad, vaklieden uit alle beroepen, leefden de eerbied en de liefde die Amsterdam zijn wonderlijk Sacrament toedroeg. 

Dan volgde de jeugd, jongens en meisjes van 13, 14 jaar, die een reeks van fraai gesneden beelden met zich droegen: de heiligen die in de stad bijzondere verering genoten; voorop het beeld van Maria, waar een beschermende moederlijkheid van uitging. De jeugd zong, en haar juichend lied klonk op tegen de gevels. De burgers langs de processieweg zagen toe en glimlachten wanneer ze hun eigen kinderen ontwaarden in de stoet, ze stootten hun buren aan en wezen naar hun kroost. De meisjes droegen sterren op het hoofd en linten in de handen; ze strooiden gekleurde snippers papier op het straatdek. Zo trok de processie voort; het kruis, dat door een monnik aan de kop van de stoet werd gedragen, geflankeerd door twee misdienaars, was al een heel eind de Nieuwendijk op. Nieuwsgierig rekten de mensen de halzen, want achter de jeugd kwam ieder jaar een paar grote voorstellingen, waar een hele wijk van de stad weken lang ter liefde Gods aan had gewerkt. Ditmaal was het Sint Joris met de draak. Hoog zat de drakendoder te paard, gewapend met harnas en spies; op een plat, laag wagentje werd een draak voor hem uit getrokken. Maar het ondier borg een lieve last, want uit de rug van de draak keken kinderkopjes met witte hemdjes en gouden vleugeltjes, kleuters die op trommels en kleine citers speelden. Er ging een gemompel van bewondering door de rijen voor dit mooie werkstuk. Tromgeroffel kwam naderbij: in langzame processiepas rukten de schutters op, drie afdelingen sterk, in blinkend harnas, de wapens in de vuist. Zij waren de trots van de stad, want al was het lang geleden dat ze ten strijde trokken om die brutale Haarlemmers buiten de stad te houden, toch gaven ze de burgers een gevoel van veiligheid en eigenwaarde, zoals ze daar manhaftig voorbij stapten.

De processie heeft intussen door de Ramskooi de IJ-kant bereikt en trekt nu de Nieuwebrug over. Groots is hier het uitzicht over het water met de bevlagde en versierde schepen. Ook het scheepsvolk heeft deze dag vrijaf; de mannen staan bijeen hoog op het dek of langs de wallekant. Ze weten, dat de processiegangers op dit punt van de beeweg zullen bidden voor hen, die varen op de zeeën, voor Amsterdammer en vreemdeling, die hun leven wagen in storm en ontij. Achter de schutterij komt als een blanke wolk de groep van de kleine kinderen aangetrippeld, in het wit gekleed, die luidop de Weesgegroetjes bidt, die een breedgeschouderde monnik met lang grijzend haar telkens inzet. Het hoogtepunt van de processie, het Allerheiligste, is nu in aantocht, voorafgegaan door een stoet van priesters en kloosterlingen, allen in witte dalmatiek; zij zingen processiepsalmen. Het volk zinkt op de knieën. Gedragen door de vier burgemeesters van de stad komt zwevend boven de hoofden de draaghemel naderbij. De lucht is vervuld van wierookgeur, die uit tientallen wierookvaten omhoog wolkt.

Onder die draaghemel gaat Ons Heer in de gouden monstrans, een van de vele kostbare bezittingen van de Heilige Stede. De lentezon slaat vonken uit de krans van edelstenen, waarin de Hostie is gevat; het volk blikt vol vertrouwen op naar het blanke Brood van de Engelen, dat in deze stad zoveel wonderen heeft verricht en wederom op deze dag mensen en huizen en schepen op heel bijzondere wijze aan zich bindt. Muzikanten volgen en de ijle tonen van hun muziek worden door de wind meegevoerd.

Stadsbestuurders in hun donkere kostuums vormen het eind van de officiële stoet. Daarachter sluiten zich zover het oog reikt de gelovigen aan. De toeschouwers langs de weg, de mensen van achter de vensters, heel Amsterdam is in beweging gekomen. Eén van geest en één van hart volgt ieder het Lichaam van Jezus door de straten en stegen: de Nieuwebrugsteeg, de Warmoesstraat, de Nes, over de Langebrug, door de Taksteeg en zo tenslotte terug in de Kalverstraat bij de Heilige Stede.

De stad is in feeststemming. De hele dag zullen de Amsterdammers en de talloze pelgrims naar de Heilige Stede blijven trekken, naar vroom gebruik driemaal rondom het kerkgebouw, om daarna binnen in het schijnsel van honderden kaarsen te bidden voor al de dingen, die een mens God heeft te vragen, vooral daar, waar de Heer zich op een bijzondere wijze heeft geopenbaard. Inderdaad, het valt niet gemakkelijk zich in de stad van vandaag voor te stellen hoe zo’n processie langs straten en grachten heeft getrokken. Er is te veel veranderd, al zijn nog de oude straatnamen gebleven, eeuwenlang met de devotie van de Heilige Stede verbonden, zoals de Heiligeweg, waarlangs de pelgrims ter Heilige Stede Amsterdam binnenkwamen. De enge Kapelsteeg, de Wijde Kapelsteeg, het Begijnhof, de Oude Kerk zijn gelukkig bewaard. 

In de dreigend naderende nieuwe tijd, die zich in het begin van de 16e eeuw aankondigde en tegen het eind van de eeuw met stormachtig geweld over ons land en ook over Amsterdam zou komen, moest de glorieuze processiegang aan Amstel en IJ verdwijnen. Veel zal ten onder gaan in de eeuwen die komen. Maar de hoofdzaak zal blijven. Het Heilig Sacrament van Mirakel zal nooit geheel vergeten raken. In stilte en verborgenheid blijft het de harten van de getrouwen vervullen tot in de nieuwe, de allernieuwste tijd.

(wordt vervolgd... of kijk reeds na in IB 336)

Vrouwen bedelven het gegraven fundament

Afbraak van de Heilige Stede

Heilige Stede: hoek van de haard