Prelaat Mäder: Vastentijd: u moet aalmoezen geven!

Bron: District België - Nederland

U moet aalmoezen geven!

Ja, de christenen moeten meer gaan nadenken. Als ze meer nadenken, zullen ze ook meer gaan bidden. Maar het gebed, hoe belangrijk ook, is niet alleenzaligmakend. Bij de vroomheid hoort ook de ascese, bij het bidden het vasten. En toch heeft Christus tot hen die baden en vastten gezegd: “Als uw gerechtigheid niet groter wordt dan die van de schriftgeleerden en farizeeërs, zult ge het hemelrijk niet binnengaan”.

De farizeeërs hebben uiterst nauwkeurig voldaan aan de uiterlijke voorschriften van vroomheid, vasten en Mozaïsch ceremonieel. Maar het ontbrak hun aan wat ze vooral nodig hadden om de Messias te verstaan: de onthechting aan het materiële. Want de God van het christendom is Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. Wie christen wil worden en zijn, die moet zich eerst vrijmaken van zijn gehechtheid aan het stoffelijke.

Dat is juist de bedoeling van de vastentijd. Drie dingen vooral zijn het middel daartoe: bidden en vasten (die we al hebben leren kennen) en, als noodzakelijke derde, het geven van aalmoezen. In het boek Tobias (12, 8) lezen we: “Bidden en vasten is een voortreffelijk werk, en aalmoezen geven is meer waard dan schatten goud te verzamelen”. Aalmoezen geven neemt in de pedagogiek van Christus een vooraanstaande plaats in. Men moet de farizeeër uit de mens verdrijven, opdat Christus in hem kan leven.

De aalmoes heeft een dubbele opvoedende kracht: een religieuze en een sociale. Een anglicaanse bisschop had de waarheid ontdekt. Zijn verstand was katholiek geworden. Maar indien hij openlijk tot de katholieke Kerk overging, zou hij zijn rijke inkomsten moeten prijsgeven. Dat kon en wilde hij niet. Zijn hart bleef daarom protestant. Een vriend die kort tevoren katholiek geworden was, probeerde hem op een kiese manier op het cruciale punt opmerkzaam te maken. Hij nam een stuk papier en schreef daarop de naam van God. “Wat lees je op dat papier?” vroeg hij de ander. Die aarzelde met het antwoord: “Nu ja, God”. Toen bedekte de vriend het woord “God” met een goudstuk. “Kunt u het woord nog lezen?” De bisschop zweeg en sloeg zijn ogen neer. Hij had het begrepen. Zijn geweten dwong hem te erkennen: tussen de waarheid en mij ligt het goud. Mijn verstand erkent het katholicisme, maar mijn hart verloochent het.

Hoe juist is toch het woord van Pascal: “Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas”. Het hart heeft zijn redenen, die het verstand niet kent.

Welk een geweldige rol heeft in de loop der eeuwen het geld in de kerkgeschiedenis gespeeld! Het jodendom verwachtte een Messias, maar wel een buitengewoon rijke met een enorme politieke macht. Voor een arme Christus was er geen begrip. Tussen jodendom en christendom stond de muur van de geldzucht.

Niemand kan twee heren dienen. Het jodendom besliste voor de mammon en tegen het christendom. Bij de keus vóór of tegen Christus geeft vooral het geld de doorslag. Hetzelfde geldt in hoge mate ook voor de geloofsafval van de 16e eeuw en voor de moderne afval van kapitalisme en proletariaat. Niet wetenschappelijke motieven beslissen, maar vooral economische.

De opvoedende kracht van de aalmoes bestaat in het vrijmaken van de mens voor de dienst van God door hem onafhankelijk te maken van het geld. Het was voor Jezus heel belangrijk Zijn leerlingen op te voeden tot mensen die niet gehecht waren aan geld en bezit, maar die “arm waren van geest”. Niets scheen Hem meer ter harte te gaan.

Zo kon Langbehn, door het christendom geïnspireerd, schrijven: “De eigenlijke strijd om het bestaan van de moderne mens is de niet-materiële, morele strijd tegen het geld. Hij moet het geld aan zich onderwerpen, niet zichzelf aan het geld. Het gaat om een heilige oorlog en tevens om het grootste van alle sociale problemen. Het gaat om de strijd van de ziel tegen de zielloosheid, van God tegen de duivel, als men wil”. Wil het geven van aalmoezen echter een echte geestelijke bevrijdingsoorlog zijn en niet zomaar een schijngevecht, dan moet de aalmoes echt in het vlees snijden. Hij moet een offer zijn dat gevoeld wordt.

De andere functie van het aalmoezen geven is een sociale. In elke bekeringsgeschiedenis zou je bij het woord ‘God’, waar je dat vindt, ook ‘de naaste’ kunnen schrijven. En je kunt er min of meer hetzelfde in beleven als bij de vermelde anglicaanse bisschop: het geld verhindert het vrije zicht op de medemens, zoals het ook het zicht op God belet. Geld is egocentrisch. Privézaak, zeggen we. Het christendom heeft de privé-eigendom altijd, ook nu nog, tegen communisme en socialisme in bescherming genomen. Maar tegenover kapitalisme en economisch liberalisme heeft het christendom ook altijd de nadruk gelegd op het gemeenschapskarakter van de eigendom,

De grote aartsbisschop van Constantinopel, Johannes Chrysostomus, de koning van de predikanten, werkt in zijn preken over de eerste brief aan de Korintiërs, wanneer hij over het geven spreekt, die gedachte zo uit: “Het mijn en het dijn, dat zijn maar namen. Alles behoort aan de Schepper toe. Omdat het niet van ons is, maar van de Heer, moeten wij er ook onze onderhorigen in laten delen. U en uw werknemer, gij hebt alles gemeenschappelijk, zoals de zon, lucht, aarde en al het ander gemeenschappelijk zijn. Wie ontvangen heeft, die moet mee laten delen. Hij aan wie het gegeven is, mag het niet voor zichzelf houden. Wat we inhalig alleen maar voor ons zelf gebruiken, wordt a.h.w. het eigendom van een ander ...”.

Zulke en andere soortgelijke gedachten zijn geen bolsjewistisch, maar oerchristelijk gedachtegoed. Hebben en geven horen bijeen. Uit het gemeenschapskarakter van het privébezit vloeit de plicht voort tot het geven van aalmoezen. “In de christelijke maatschappij,” zegt de econoom Dr. Ratzinger, “moet iedereen geven. Wie veel heeft, moet veel geven”. Weldadigheid is geen kwestie van gevoel, maar van geweten!

Geven is geen gewetenszaak t.o.v. iedereen (die ook nog recht zou hebben op overvloedige steun), geven is gewetenszaak in het algemeen. Geven is geen plicht van rechtvaardigheid tegenover elk mens individueel; het is een plicht van rechtvaardigheid tegenover de gemeenschap. In die zin, maar in die zin alleen, heeft Proudhon gelijk en is ook de H. Johannes Chrysostomus, we hebben het gezien, het met hem eens: “Eigendom is diefstal”. Wie van zijn bezit niet behoorlijk wil geven, die steelt.

Geven is een liefdedaad. Daarom hangt de waarde van het offer niet alleen af van de grootte van de gave, maar van de bedoeling en de gezindheid van de gever. Wij kennen het ontroerend verhaal van de arme weduwe: “Jezus ging tegenover de offerkist zitten en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen. Er kwam ook een arme weduwe, die twee penningen ter waarde van een cent in wierp. Jezus riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak: Voorwaar, Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen. Allen wierpen ze er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest”. (Mc. 12, 42-44)

Het fundament van de maatschappij is de rechtvaardigheid, de zuivere hand in de omgang met elkaar. Maar de maatschappij wordt vervolmaakt en krijgt de kroon opgezet door de liefde, de open hand. Een maatschappij waarin ieder slechts gebruikt wat hij voor de ontplooiing van de eigen persoonlijkheid nodig heeft, en waarin het overtollige ten dienst wordt gesteld van het geheel, zo’n maatschappij zal nooit gebrek lijden. Daarbij geeft ‘de macht van de vele kleintjes’ de doorslag. “De kleine giften van de armen zijn in de maatschappij veel belangrijker dan de gaven van de rijken. Overal waar het om liefdewerken gaat, vormen zelfs in materieel en economisch opzicht de bijdragen van de kleine lieden de voornaamste factor.” (Dr. Ratzinger)

(wordt vervolgd)